Translate

dinsdag 28 juli 2020

Treffende vergelijkende analyse van Casper Thomas in De Autoritaire Verleiding laat de broosheid van democratieën zien





BOEK
Casper Thomas  De autoritaire verleiding. Over de opmars van de antiliberale wereldorde. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam / Antwerpen. Tweede druk, januari 2019.


Vrijheid en democratie. Een Siamese tweeling, zou je denken. Niet dus. Aan de hand van de ontwikkelingen in vijf landen (Turkije, Hongarije, India, Rusland en de Verenigde Staten) laat Thomas zien hoe een democratie ook kan leiden tot een vermindering van de vrijheid. Tot een antiliberale orde. Zijn analyse: deze landen hebben een compleet andere perceptie van het verleden dan veel westerse democratieën. Zij voelen zich bijvoorbeeld gekrenkt door een voormalig bezetter en willen met dat gevoel afrekenen. Kort en goed: deze vijf landen hebben wel iets anders aan hun hoofd dan het streven naar een liberale democratie. Het gevolg is dat democratieën in rap tempo kunnen eroderen. Democratieën blijken zeer broze bouwwerken.


"Het democratische succes van het illiberalisme zorgt voor veel vraagtekens. Er is geen eenduidige historische verklaring waarom deze wending zich heeft voltrokken", stelt Thomas in zijn slothoofdstuk. Anders geformuleerd: vijf verschillende naties, vijf verschillende verhalen, vijf verschillende verklaringen voor het ontstaan van een democratie met verminderde vrijheid. Met als enige rode draad hooguit de collectieve blindheid van de liberale democratieën zelf. Deze hebben zich wat hooghartig getoond. Hun houding was: wie doet ons iets? Zij hebben nooit voor mogelijk gehouden dat er een serieus alternatief voor haar eigen bestaansvorm zou kunnen ontstaan.

Om te beginnen: de vijf verhalen van Thomas in kort bestek. Welke constellatie van factoren kon in elk van deze landen zorgen voor het ontstaan van een antiliberale orde?


Turkije: antiliberalisme door een historische voedingsbodem van tegenstellingen over identiteit

Thomas is al een eindje op weg met zijn analyse van Turkije als hij plots de antropologe White ten tonele voert. Zij laat volgens hem zien hoe president Erdogan gedreven wordt door loyaliteit en sociale netwerken. "'De tegenstelling tussen islam en secularisme, nagenoeg het enige raamwerk dat de meeste westerse analisten gebruiken, levert niet langer een bruikbare diagnostiek', schrijft ze. 'In plaats daarvan zien we een terugkerende cyclus van conceptuele patronen en bijbehorende rollen - die van de "sterke man", de onbaatzuchtige held en de verrader - die al langer de Turkse politieke cultuur ontregelt'."

De zienswijze van White vormt een interessant Fremdkörper in het hoofdstuk van Thomas over Turkije. Want voor het overige ademt dat juist een keihard en klassiek spanningsveld tussen secularisme en islam. Aan de ene kant Atatürk die na het eeuwenlange Ottomaanse rijk de seculiere identiteit wettelijk wilde verankeren. En de etnische en culturele identiteit desnoods met steun van het leger afdwong. Een lijn die later werd voortgezet door de kemalisten. Aan de andere kant Erdogan met zijn partij AKP. Voortdurend op zoek naar een vergroting van de ruimte voor de islam.

De auteur laat dit spanningsveld terugkeren in zijn beschrijving van het leiderschap van Erdogan. "…. deels een nieuwe Atatürk, deels een nieuwe sultan, versmelten oude en nieuwe patronen tot een geheel dat zonder meer van nu is". Dat eigentijdse, dat zonder meer van nu, kenmerkt zich door een scala aan anti-rechtsstatelijke maatregelen en wetten: het overnemen van de rechterlijke macht door de politiek, het afvlakken van het medialandschap, het uit hun functie zetten van wetenschappers, het recht om het parlement te ontbinden, om per decreet te regeren en om rechters te benoemen.

Dit klimaat van tegenstellingen is volgens Thomas door twee factoren versterkt. Beide zijn van nationalistische aard. Allereerst de invloed van de dichter Necip Fazil Kisakürek (1905). Hij gold voor Erdogan als inspiratiebron. En ten tweede de Turkse gekrenktheid als gevolg van de afwijzing van het lidmaatschap van de Europese Unie.

Samenvattend. Hoewel White een ander licht op de Turkse zaak werpt, rijst voor mij uit de beschrijving van Thomas een beeld van een in de kern nog steeds valide tegenstelling tussen secularisme en islam. Het hedendaagse Turkse antiliberalisme heeft op die voedingsbodem kunnen ontstaan. Een aansprekende leider die nationalistische gevoelens weet aan te spreken en zich gaandeweg belangrijke rechten en vrijheden toe-eigent, is daarbij een belangrijke versterkende factor gebleken.


Hongarije: antiliberalisme door het hervinden van een onderdrukte nationale identiteit

In tegenstelling tot Turkije is Hongarije wel toegelaten als lid van de Europese Unie. Dat gebeurde in 2004. Daarin zat voor de Hongaren dus geen bron van frustratie. Toch zorgde juist dat EU-lidmaatschap voor een spanningsveld waarin de antiliberale democratie kon gedijen. Het perspectief van de Europese identiteit botste namelijk met het nationale idee dat de Hongaren na 500 jaar buitenlandse bezetting haar eigen wortels wilde ontdekken. Daartoe haalde het land ook de banden aan met Rusland van president Poetin.

Vanzelfsprekend zijn ook andere ontwikkelingen relevant geweest. Allereerst: Hongarije kent een zeer gepolariseerd klimaat. Zo brengt de klopjacht van de grootste politieke partij, Fidesz, op de democratische voorvechter Soros de auteur tot de conclusie: "... politiek bedrijven draait hier inderdaad om het aanwijzen van vijanden". Verder heeft ook Hongarije, hoewel lid van de EU, haar eigen gekrenkte nationale trots. Deze gaat 100 jaar terug.
"In 1920 werd het Verdrag van Trianon getekend. Trianon legde de eindtermen van de Eerste Wereldoorlog vast. De Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie werd op voorstel van de Fransen opgedeeld in losse naties waarbij Hongarije twee derde van zijn toenmalige territorium verloor aan omringende landen en bijna een derde van de Hongaarssprekenden buiten de landsgrenzen kwam te wonen. Het gevoel van historisch onrecht speelt nu weer een belangrijke rol in Hongarije, iets waar Orbán handig gebruik van maakt." (pagina 94)
Tegen deze achtergrond verklaart premier Orbán openlijk een 'illiberale democratie' na te streven. Daarbij gebruikt hij de grondwet voor de herinrichting van de Hongaarse democratie.
"Op papier golden democratische normen: er waren verkiezingen en het parlement had het laatste woord. Maar van een al te levendig democratisch debat was geen sprake. Het dolle tempo waarmee Hongarije na 2010 wetswijzigingen doorvoerde, was een teken dat het parlement zich tot stempelmachine had laten reduceren." (pagina 115)
Een laatste relevante factor voor het ontstaan van de Hongaarse antiliberale orde is een strijd over het verleden. Met name over de rol en betekenis van admiraal Horthy. Deze was tussen 1920 en 1944 als dictator in Hongarije aan de macht, vaardigde antisemitische wetten uit en sloot een coalitie met Hitler. De Hongaren hebben Horthy lange tijd 'aan de verkeerde kant van de geschiedenis' geplaatst maar gunnen hem nu een zekere herwaardering. Een ontwikkeling die Thomas veel waarde toedicht. EU-lid Hongarije 'herordent' volgens hem zijn verleden.
"Hoe dan ook is het duidelijk dat in Hongarije wordt gestreden om een nieuwe historische indeling van goed en fout (…). Een specifieke kijk op het verleden laat zich echter niet afdwingen. Naast een conflict over democratie en rechtsorde hangt het vooruitzicht van een grimmige herinneringenstrijd daarmee boven Europa". (pagina's 121, 124)

India: antiliberalisme door de combinatie van internationale ambities en het hindoe-primaat

India kan bogen op een 70-jaar oude democratie, geschraagd door de beginselen van diversiteit en pluralisme. In 2014 werd deze in één klap weggevaagd. Waarom? "De kiezers wilden geen dynastie, maar meritocratie. Ze kozen niet voor een kroonprins, maar voor een theeverkoper die zichzelf omhoog had gewerkt." Vrij vertaald: de kiezers hadden genoeg van de vriendjespolitiek in de lijn van Gandhi en Nehru en kozen voor een model waarbij je maatschappelijke positie afhangt van je prestaties.

En toen ging het hard. Die theeverkoper was Modi. Hij won de verkiezingen met een absolute meerderheid. En Modi wist wat hij wilde. Het primaat van het bedrijfsleven boven de staat, de wil van de leider boven de beginselen van bureaucratie en het hindoeïsme als basis van de Indiase beschaving. Dat laatste element vormt de drijvende kracht achter een ambitieuze internationale agenda.
"Wat de wereld niet direct opmerkte, was dat India met Modi richting de voorhoede van de geschiedenis stootte: India omarmde illiberale machtspolitiek, plus een nieuw historisch verhaal om dit te legitimeren. (…) 'Ik ben een Indiër en ik heb een simpele definitie van secularisme. Jullie zullen het met mijn definitie eens zijn - hij luidt: "India eerst". " (pagina 131)
Op basis van dit verhaal ontwikkelt India zich verder. Met een toenemend gebruik van geweld jegens de moslims en met een autoritaire en centralistische leiderschapsstijl van Modi die zich mag verheugen in een toenemende populariteit en met een internationale beeldvorming die erop gericht is om de wereld te laten zien dat India haar plek op het wereldtoneel opeist.

Evenals in zijn beschrijving van Hongarije vraagt Thomas aandacht voor het belang van de wijze waarop de machtshebbers de geschiedenis definiëren. Ook Modi legt de nadruk op de periode waarin zijn land onderdrukt is. "De slavenmentaliteit die 1200 jaar heeft geduurd zit ons dwars." Door dit accent maakt Modi volgens Thomas de revanche onderdeel van de historische dynamiek van India. "De echte inzet van dit debat waren niet jaartallen, maar de betekenis van de geschiedenis voor de identiteit van India op dit moment."

Waar Thomas de grondspanning van de Indiase politiek beschrijft als een scheidslijn tussen het in ere houden van de hindoenatie enerzijds en het seculiere diversiteitsideaal van Nehru anderzijds, is hij in zijn slotsom overduidelijk.
"Het oude India, van Jawaharlal Nehru, Mahatma Gandhi en de Congrespartij, die onderdak probeerden te bieden aan alle geloofsgroepen in India, verdwijnt langzaam uit beeld. (…) Sinds India zijn geschiedenis als democratie begon ging achter iedere politieke handeling steeds een fundamentele keuze schuil: die voor de liberale democratie waarin de meerderheid regeert en de rechten van de minderheden tegelijkertijd gewaarborgd bleken, of die voor de illiberale, waarbij het beschikken over een meerderheid wordt gebruikt om een dominante cultuur te bevorderen ten koste van de rest. (…) In Modi's India, waar de massa een bloedspoor door de recente geschiedenis trekt, heeft dat laatste op dit moment de overhand." (pagina's 181, 183)

Rusland: antiliberalisme door het streven om vernedering met oude verhalen te overwinnen

Ook hier gekrenkte nationale trots.
"Het nieuwe verhaal van Rusland dat Poetin heeft vormgegeven is gebaseerd op het overwinnen van de jarenlange vernedering waarin Rusland was beroofd van zijn status als historische kracht en noodgedwongen genoegen moest nemen met een ondergeschikte rol op het wereldtoneel."
Volgens Thomas heeft dat verhaal geleid tot nieuwe interesse in oude bronnen. Iljin, Berdjajev, Solovjov, Goemiljov, Troebetskoi, Doegin en Timofejev: àls de westerse liberale democratieën al ooit van deze namen gehoord zouden hebben, dan hadden ze daar in het geheel geen aandacht voor. Zij zaten te veel vast in het verhaal dat er voor hun eigen staatsvorm geen alternatief zou zijn. Democratie was toch immers het einde van de geschiedenis?

Hoe het ook zij, het denken van elk van deze lieden had invloed op Poetin.
"Inmiddels lijkt Poetin er definitief van overtuigd dat het idee dat Rusland op het Westen zou gaan lijken een historische vergissing is. (…) Deze denkers die Poetin inspireren (…) geloven in het eurazianisme, het idee dat er één grote beschaving zou kunnen bestaan die zich over het Europese en het Aziatische continent uitstrekt, gestoeld op het christendom en waar Rusland als 'hartland' de regie over voert." (pagina 229)
Daar kwam bij dat Poetin veel ruimte kreeg toebedeeld. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie immers kampte Rusland met een economische chaos. "Het is Ruslands nationale verhaal in een notendop: chaos en opstand vormen een permanente bedreiging voor staat en kerk, en het is aan de leider om dat gevaar te beteugelen." Met dat verhaal wist Poetin wel raad. Hij pakte het bedrijfsleven in met een deal waarin onderzoek naar onrechtmatigheden werden 'afgekocht' met een belofte van loyaliteit aan hem. En voor het overige kneedde Poetin Rusland tot een postmoderne dictatuur. Een voortdurend van kleur wisselende mix van democratie en dictatuur. Waarbij Rusland volgens Thomas het vermogen heeft om de waarheid voortdurend naar believen vorm te geven.
"In de liberale democratie is de waarheid een toetssteen om de macht te beperken. In haar illiberale tegenhanger geldt de postmoderne aanpak: elke waarheid is relatief en kan dus naar behoeven worden vormgegeven. Zo is Rusland, bedoeld of niet, een politieke trendsetter geworden. Wie beweert dat Rusland (…) is blijven steken in een vorig tijdperk, miskent dat Rusland vooropgaat in de groeiende antiliberale wereldorde." (pagina 235)

Verenigde Staten: antiliberalisme
"Trump is wellicht een geval apart. Wat ontbreekt in zijn illiberalisme, is een fijnmazige kijk op het verleden. 'Make America Great Again' is een losse kreet, nauwelijks ingevuld met namen, jaartallen of gebeurtenissen uit het verleden van de Verenigde Staten. Niets in zijn verhaal geeft substantie aan dat woord 'Great', anders dan zijn eigen succes. (….) Voorlopig blijft Trump de leider die wordt meegesleept door de geschiedenis in plaats van er regie over te voeren zoals Orbán, Erdogan, Modi en Poetin dat doen." (pagina 291-292)
Dit citaat raakt de kern van het verschil van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten met die in de overige vier landen. Historische of ideologische bevlogenheid is de Amerikaanse president vreemd. Wat hem niet vreemd is, is het gebruik van het rechtssysteem om politieke tegenstanders uit te schakelen. Dit gaat hand in hand met een groot aantal anti-rechtsstatelijke maatregelen zoals het in hoog tempo regeren per decreet, de opheffing van de scheiding der machten en het oproepen tot geweld. Waarbij zijn hele handel en wandel voortdurend vergezeld gaat van een geur van malversaties.
"De financiële huishouding van de president (…) blijft buiten het zicht van het publiek. (…) Ondertussen gebruikt Trump het Witte Huis zowel als portemonnee als verdienmodel. Nog voor het eerste jaar van zijn ambtstermijn voorbij was, kon hij al de geschiedenis in als de president die het meeste publieke geld erdoorheen heeft gejaagd om zijn persoonlijke levensstijl te financieren ….." (pagina's 271-272)
 
Waarschuwing

"In een periode van vier jaar vestigde zich de illiberale wereldorde en kwam de twintigste eeuw definitief tot een eind". Zonder meer de duizelingwekkendste zin uit het boek van Thomas. Zeker als je bedenkt dat het ontstaan van de democratie van de Verenigde Staten terugvoert naar de achttiende eeuw. Thomas roept het beeld op dat de verworvenheden van een traditie van meer dan twee eeuwen in vier jaar tijd kunnen worden weggevaagd. Dat is de werkelijke waarschuwing die van dit boek uitgaat. Deze komt nu zijdelings voorbij maar is het waard om luider te laten klinken, óók in Nederland.

De afbraak van de liberale democratie heeft overigens een wat paradoxaal karakter. Zij komt namelijk op een democratische wijze tot stand. Dat laat Thomas voortdurend zien, het duidelijkst aan de hand van de ontwikkelingen in Hongarije. De machtshebbers daar hanteren deugdelijk de regels van het democratische spel, zij het dat zij die tijdens het spel voortdurend veranderen.


Mijn waardering

De vergelijkende analyse van Thomas vind ik interessant en overtuigend. Ik heb er weinig incoherentie in kunnen ontdekken. Mijn enige kanttekening betreft het feit dat Thomas vooral het perspectief van de autoritaire leiders schetst. Wat denken en willen zij? Maar wat is het perspectief van de bevolking? Getuige de mondiale opkomst van het rechts-populisme moet er welhaast sprake zijn van een zekere resonantie tussen beide perspectieven. Voor de lezer blijft dat nu gissen.

Thomas belicht die resonantie alleen op de pagina's 263 - 266. Daar laat hij de beleving van de Amerikaanse bevolking zien. Een cultuurkloof tussen hoog- en laagopgeleiden, gevoed door migratie, zorgt ervoor dat veel kiezers de elite verafschuwen. Iets waar Trump haarfijn op inspeelt. Daar komt ook nog eens het hoge tempo van de economische transformatie bij met een extreme ongelijkheid tot gevolg.

Hoe zit dat allemaal in die vier andere landen?


Paul Strijp, 20 juli 2020

maandag 13 juli 2020

Miriam Rasch brengt de frictie in haar boek Frictie te weinig in de praktijk



BOEK
Miriam Rasch  Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme. De Bezige Bij. Amsterdam, 2020

Data en algoritmen lijken neutraal, maar zijn dat niet. Zij zijn juist cultureel bepaald. Ook liggen er allerlei verborgen machtsverhoudingen aan ten grondslag. Deze onzichtbaarheid leidt tot een probleemloos geloof in data, het dataïsme. Dat schuurt niet, is frictieloos. Rasch trekt daar tegen ten strijde. Zij weigert zich neer te leggen bij vanzelfsprekendheden, pleit juist voor alternatieven en vrijheden en roept op tot verzet. Rasch introduceert een nieuwe vorm van -wat genoemd kan worden- communicatief handelen. Het is echter lastig om te zien hoe dit bijdraagt aan een vermindering van de frictieloosheid. En daar was het Rasch nu juist wel om te doen.


In haar eerste inleidende hoofdstuk zet Rasch meteen de toon. Ethiek in relatie tot data ziet zij louter als lippendienst. De overtuigingen achter het heilige geloof in data, door haar dataïsme genoemd, zijn zo rotsvast dat er van werkelijke ethische reflectie géén sprake is. En daar wil zij verandering in brengen. Door de zaak een beetje los te wrikken. Het doel van haar boek is juist om frictie in de praktijk te brengen. De grote vraag is dan natuurlijk: in hoeverre slaagt Rasch in deze opzet? Om deze vraag te beantwoorden zal ik eerst haar analyse weergeven, vervolgens haar pleidooi om tot slot te reflecteren op de vraag in hoeverre zij haar doel bereikt heeft.


De analyse van Rasch: data en algoritmen zijn niet neutraal

Ze lijken allemaal zo onschuldig: data, datapunten, algoritmen, de digitale codes 0 en 1, maar ook cijfers en getallen. Optisch bedrog, zo betoogt Rasch. In werkelijkheid ligt aan al deze vormen van kwantificering namelijk menselijk handelen ten grondslag. En dat is allerminst neutraal. De mens immers baseert zich altijd op de een of andere ideologie.

Zo zijn de codes 0 en 1 volgens haar cultureel bepaald. Beide cijfers vormen met elkaar een typisch westers onderscheid. Ze zijn immers niet gelijkwaardig. Onder verwijzing naar de schrijfster Plant stelt Rasch dat dit koppel staat voor een veelheid aan tegengestelde betekenissen, bijvoorbeeld: aan en uit, rechts en links, licht en donker, wit en zwart, goed en fout. "En in zo'n hiërarchische verhouding staat de 0 gelijk aan vergetelheid." Niks neutraliteit dus, 1 is de baas.

Een vergelijkbaar pleidooi houdt zij over de statistiek, het siamees tweelingbroertje van het dataïsme. Een vak dat volgens Rasch bol staat van de verborgen machtsverhoudingen. De statisticus die telt is de baas over degene die geteld wordt. En het maken van classificaties is evenmin onschuldig. Als je lijdt aan een ziekte die in de statistieken ontbreekt heeft dat gevolgen voor je behandeling en voor de vraag of je voor euthanasie in aanmerking komt. Kort en goed: classificeren is macht.

Juist de onzichtbaarheid van deze onderliggende patronen geeft het gebruik van data iets vanzelfsprekends. Het dataïsme roept nauwelijks vragen op, 'schuurt' niet en is volgens Rasch frictieloos. Terwijl de onderliggende patronen en verhoudingen volgens haar juist opengebroken moeten worden. Het dataïsme heeft behoefte aan frictie en weerstand.

Deze analyse is op zichzelf niet nieuw. Het niet-neutrale karakter van data en algoritmen heeft zeker de laatste jaren veel maatschappelijke en politieke aandacht gekregen. Dat laat onverlet dat dit gegeven niet genoeg benadrukt kan worden, zeker als de voorbeelden origineel zijn. En dat zijn ze bij Rasch. De koppeling die zij legt tussen data enerzijds en cijfers en getallen anderzijds vond ik origineel.

De behoefte aan frictie en weerstand is evenmin nieuw. Een klassieke filosoof als De Tocqueville (1805 - 1859), ook wel de duistere profeet van de technologie genoemd, vroeg hier al aandacht voor. En in recentere tijden ook iemand als de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Zie bijvoorbeeld zijn werk Stadsleven (https://www.meulenhoff.nl/producten/stadsleven-9789029093064). Sennett pleit daarin voor weerbarstigheid en dubbelzinnigheid in een door data en technologie gedomineerde stad. Weerbarstigheid staat voor het vermogen om met weerstand en obstakels om te gaan. Maar ook hier geldt: het maatschappelijk debat is zeker gediend met blijvende aandacht voor dit vraagstuk. En ook hier zijn de voorbeelden van Rasch tot de verbeelding sprekend. Zeker haar beschrijving over het else, het geheel van gedataficeerde portretten dat ergens in cyberspace over ieder van ons rondwaart, legt de behoefte aan frictie indringend bloot.


Het pleidooi van Rasch: alternatieven, vrijheden en verzet

Rasch legt zich er niet bij neer. De wereld van het dataïsme moet worden opengebroken. Zij wil frictie genereren. Dat doet zij langs twee lijnen.

Allereerst de lijn van het bieden van alternatieven en vrijheden. Zij verwerpt een al te reductionistische mensopvatting. De opvatting bijvoorbeeld dat de mens in de kern uiteindelijk niets meer of minder is dan een algoritme, iets wat de wereldberoemde auteur Harari beweert. Aan dat type stellingnamen heeft Rasch een broertje dood. Waarom? Deze bieden géén ruimte voor diversiteit en variëteit en belemmeren daarmee een echte ethische discussie. Eenzelfde bezwaar koestert de auteur tegen het voorspellend vermogen van data. "Het dataïsme is een geloof van predestinatie". En bij voorbeschikking is evenmin ruimte voor alternatieven. Wat dan rest zijn eenvoudige verhalen en eenduidige verklaringen. Terwijl de werkelijkheid juist meervoudig is.

De tweede lijn die Rasch bewandelt in haar kruistocht voor 'frictie-rijkheid' is die van het verzet. Zij volgt daarbij auteurs als Pint en Deleuze. De eerste pleit voor verbeeldingsverzet, het weigeren mee te doen aan alles wat in data omgezet kan worden. Deleuze roept op tot idiotie. Een idioot maakt dingen juist moeilijker dan makkelijker en vertrouwt op ondoelmatigheid en intuïtie. Dit verzet keert zich dus tegen elke vorm van rationalisatie.


Heeft Rasch haar doel bereikt?

Heeft Rasch de frictie in de praktijk gebracht? Dat was immers haar belofte. Naast haar filosofische beschouwingen waarvan er hierboven een aantal is uiteengezet bouwt zij in het laatste hoofdstuk een -wat ik zou willen noemen- vorm van communicatief handelen.

Dit richt zich enerzijds op het openbreken van woorden. Zoals zij zich verzet tegen de vanzelfsprekendheden van de dataïsten, zo doet zij dat ook tegen die van de humanisten. Noties als levenskracht, bedoeld om aan de dictatuur van de data te ontsnappen, verwerpt zij. Ook die immers claimen een monopolie op de werkelijkheid en belemmeren het denken over alternatieven.

Anderzijds richt haar communicatief handelen zich op vormen zoals stilte, zwijgen, luisteren en indirect spreken. "We zullen andere vormen van spreken moeten ontwikkelen, vormen die tijdelijk zijn, meerstemmig, op gelijke voet staand met elkaar, decentraal, niet geïnteresseerd in nut maar in vrijheid".

Juist bij deze vormen van spreken is de relatie met het genereren van frictie erg dun. Neen is een hardop uitgesproken frictie, stelt Rasch onder verwijzing naar Barthes. Maar hier had ik toch graag een uitvoeriger verhaal gewild. Hoe kan luisteren bijvoorbeeld aan frictie bijdragen? Of hoe kan dit communicatief repertoire ertoe leiden dat burgers hun verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de algoritmische dood door een machtshebber? Want die verantwoordelijkheid heeft eenieder van ons, zo stelt Rasch. Dat is een zware last. Hoe we deze kunnen dragen, vertelt de auteur er niet bij. Ook het door haar aangehaalde concept van het frictieloos design, een ontwerp met zo veel gebruiksgemak dat je vergeet dat er technologie en dus menselijke keuzes aan te pas komen, schreeuwt om een frictierijke uitwerking. Die blijft nu achterwege.

Mijn conclusie is dan ook dat de auteur, in dit overigens lastige doch lezenswaardige boek, haar doel maar ten dele bereikt heeft.

Paul Strijp, 13 juli 2020

#ethiek #data #technologie #dataïsme #frictie

maandag 6 juli 2020

De zeven lijnen uit HET WERK van Etty Hillesum die mij het meest raakten


BOEK
Etty Hillesum  HET WERK 1941 - 1943  Uitgegeven onder redactie van Klaas A.D. Smelik, tekstverzorging door Gideon Lodders en Rob Tempelaars. Zesde herziene en aangevulde druk met nieuwe titel. Uitgeverij Balans. Amsterdam, september 2012.
 

Op 21-jarige leeftijd las ik Het verstoorde leven van Etty Hillesum. Dit dagboek maakte een onuitwisbare indruk op mij. De mildheid en vergevingsgezindheid van deze jonge Joodse vrouw tijdens de Tweede Wereldoorlog vond ik getuigen van een bijna bovenmenselijke natuur. Hoe kan een mens dit überhaupt opbrengen?, zo vroeg ik mij af. De jaren daarna bleef dit boek tot mijn favoriete werken behoren. Onlangs ontdekte ik in het Etty Hillesum Centrum in Deventer (https://ettyhillesumcentrum.nl/nl/) dat dit dagboek inmiddels is uitgegeven als onderdeel van haar totale oeuvre. Dat las ik. Ruim dertig jaar na Het verstoorde leven beschrijf ik hieronder de zeven lijnen uit dit oeuvre die mij het meest raakten.




1. De onvoorwaardelijke zinrijkheid van het leven

Zij draait er niet omheen. "En al zit je op een zolderkamer en vreet droog brood, het leven is waard geleefd te worden." Pats, boem. Die komt binnen. Hillesum etaleert ten volle de rauwheid van het bestaan tijdens de oorlog. En laat die direct volgen door de paradoxale boodschap die haar hele oeuvre doordrenkt: hoe ellendig het leven ook is, het is de moeite waard! Deze boodschap wordt indringender naarmate de omstandigheden voor de Joden beroerder worden. Op enig moment toont zij zich zelfs dankbaar. "..... die twee maanden tussen dat prikkeldraad, die de intensiefste en rijkste maanden uit mijn leven waren (…..) Ik ben je er dankbaar voor mijn God, dat je mijn leven op iedere plek, waar ik ben zo mooi maakt …. ". Om even later te verklaren dat zij in Westerbork de bevestiging heeft gevonden van haar liefde voor dit leven.

Je zou haar een ras-optimist kunnen noemen. Maar die kwalificatie is niet toereikend. Wat zij beschrijft gaat verder en dieper dan optimisme. Een beter woord heb ik niet. Daar komt bij dat Hillesum zich nergens moralistisch toont. Evenals ruim 35 jaar geleden stelde ik mezelf de vraag: hoe is het mogelijk dat een jonge vrouw over deze mentale oerkracht beschikt? Het antwoord bleef ik na lezing van het boek schuldig.

Dat alles neemt niet weg dat ook zij haar duistere perioden kende. Zoals die in oktober 1941. Een periode waarin Hillesum een doodsverlangen kent en soms zelfs met de gedachte aan zelfmoord speelt. "Soms zou ik zo maar weg willen glijden uit dit leven. Dan is het net of niets me meer vast houdt, dan is het net of ik het allemaal al wel weet en of ik het kinderachtig vind, dat ik alles nu ook nog eens in de werkelijkheid moet beleven (…) Ik ben weer, een paar dagen al, aan het terugvallen in m'n eigen "zwartste middeleeuwen". Aldoor maar willen slapen, honderd dingen op een dag van plan zijn en niets ten uitvoer brengen (…)

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 47, 140, 148, 550-551, 557)


2. De omarming van het lijden en het lot

Vrij snel in het boek geeft zij zich over. Hillesum verklaart dat zij vroeger altijd alles wilde begrijpen. Waarom is een boom zo mooi? Aan dat begrijpen lag een dieper verlangen ten grondslag: het verlangen om de natuur te onderwerpen en te omvatten. Haar overgave zit in de transformatie van begrijpen naar onder-gáán. Daarmee laat zij de lijdelijkheid in haar leven toe. Lijden is voor haar het accepteren van iets onveranderlijks waardoor nieuwe krachten vrijkomen.

Net als bij de zinrijkheid van het leven wordt haar lijdelijkheid sterker naarmate de dreiging van de nazi's gruwelijker wordt. Haar zinnen worden indringender. Zo schrijft ze dat we de algehele vernietiging moeten aanvaarden. En even later dat de ondergang ook bij het leven hoort. Wederom toont zij zich dankbaar. "Toch ben ik er dankbaar voor, dat je me niet aan dit rustige bureau hebt laten zitten, maar me midden in het lijden en in de zorgen van deze tijd hebt gesteld".

Prachtig is haar vergelijking van de Russen met de westerlingen. "De Rus draagt tot aan het einde en zet z'n schouders onder het volledige gewicht der ontroeringen en lijdt tot op de bodem. Wij houden halverwege op met dragen en bevrijden ons met woorden, beschouwingen, philosophieën, theoretische verhandelingen, wat je maar wilt. (…) Wij ontnemen ons het laatste lijden en wentelen het van ons af met woorden. De Rus draagt tot het einde en wanneer hij daarbij niet te gronde gaat, wordt hij steeds sterker."

Haar ideeën over het lijden zijn voor een belangrijk ontleend aan Rathenau. Ieder van ons krijgt zijn deel in het lijden van de wereld, stelt hij. Dat deel kunnen we maar beter op ons nemen in plaats van ons te verzetten. Zonder verzet zal het lijden als een kind inslapen.

Scherp wordt zij als ze de Joden aanspreekt die onderduiken. "... ze zeggen soms, dat ze dat doen omdat ze niet voor de D. willen werken. Maar zo heroïsch en revolutionair ligt dat niet bij hun. Eigenlijk onttrekken ze zich, met een schoonklinkend excuus aan het lot, dat ze gemeenschappelijk met anderen hadden moeten dragen." Hier laat zij wel degelijk een moralistische noot klinken.

Even later blijkt Hillesum dan ook maar een mens. Zelfs haar kan het lijden te veel worden. Op 10 juli 1943 worden haar ouders vanuit Westerbork op transport naar Polen gezet. "Ik ga niet mee, ik kan het niet. Het is gemakkelijker om uit de verte voor iemand te bidden dan hem naast je te zien lijden. Het is geen angst voor Polen, dat ik niet met m'n ouders samen ga, maar angst om ze te zien lijden. Dus toch weer lafheid".

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 27, 29, 478, 486, 494, 520, 528, 553-554, 669)


3. De liefde voor de mensheid, God, één ander persoon en zichzelf

"Want de liefde tot één mens is toch eigenlijk alleen maar liefde tot zich zelf." Een uitspraak van S., de handlezer Julius Spier met wie Etty Hillesum een zeer hartstochtelijke verhouding heeft. Zij worstelt zichtbaar met deze gedachte. Op een groot aantal plaatsen in het boek onderschrijft ze het primaat van de liefde voor de mensheid boven die voor één persoon. "Und die reinste Liebe ist die Liebe am meisten." Ze verbindt daar ook de consequentie aan om alléén door het leven te gaan. Inclusief de keuze om niet in het huwelijk te treden. Gesprek en proza bieden haar meer bevrediging dan 'een echtelijke legerstede'.

Maar de spanning is permanent voelbaar. Soms komt een verlangen in haar op om zich wel degelijk tot één iemand te bekennen. En op andere momenten erkent ze -zij het schoorvoetend- zelfs het huwelijk als optie. Met de naderende ondergang voor ogen neemt de liefde voor de gehele mensheid dan toch weer de overhand.  "Is het heel hoovaardig van me als ik zeg, dat ik veel te veel liefde in me heb om aan één mens alleen te kunnen geven?"

Hoe past haar godsbeeld hierin? "M'n ziekte is, dat ieder mens me in laatste instantie zo vreemd blijft." Vanuit deze vervreemding maakt zij een belangrijke stap. "Ik geloof niet, dat ik het van een ander mens zal moeten hebben in m'n leven, maar van mezelf en van God."  Uiteindelijk resteren er voor haar dus twee entiteiten: God en zijzelf. En die lijken dan ook nog eens samen te vallen. "...., als je God maar in je hebt-...."

Tot die God-in-zichzelf verhoudt zij zich op verschillende manieren. Allereerst lijkt er sprake van een zekere schaamte. "Men moet ook de moed hebben uit te spreken, dat men gelooft. God uitspreken."  Maar schaamte of niet, God is voor haar wel de baas. Hij oefent een krachtig centraal gezag uit. Voor het overige is haar liefde voor en geloof en vertrouwen in God onvoorwaardelijk. "En ik geloof in God, ook als de luizen me binnenkort hebben opgevreten in Polen."  Zij verwijt God niets, God is ons geen verantwoording verschuldigd en wij moeten God helpen in plaats van andersom. "Eigenlijk zijn dat de enige liefdesbrieven, die men zou moeten schrijven: die aan God."  Haar godsbeeld heeft pantheïstische trekken. "...: God, en dat omvat alles en dan hoef ik al het andere niet meer te zeggen."

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 72, 87, 101, 183, 184, 190, 233, 235, 268, 274, 286, 385, 400, 479, 484, 579, 682)


4. Complexe, gepassioneerde en spirituele liefdesverhoudingen

"Gisteravond op die koude fiets overzag ik opeens in een plotselinge terugblik, met wèlk een enorme intensiteit, met welke inzet van m'n hele persoon, ik deze man en z'n werk en z'n leven in een half jaar tijds in me heb opgenomen en verwerkt. Hij is tot een bestanddeel van mij geworden. (…) En bij zijn vele woorden was het weer eens of ik dronk uit een krachtgevende bron."

Hillesum schrijft hier over S., haar minnaar. Haar eigenlijke partner is Han. Hoewel zij met respect en genegenheid over hem schrijft, valt zijn betekenis voor haar in het niet bij die van S. Hillesum worstelt met het naast elkaar bestaan van deze twee verhoudingen. "Het is toch allemaal wel chaotisch."  Die chaos weerhoudt haar niet om haar verlangen naar S. te laten groeien en rijpen tot een onafwendbare overgave. Schuldgevoelens jegens Han komen en gaan. Om de zaak nog complexer te maken spelen er ook nog een abortus en een sexuele relatie met een vriendin, Liesl geheten, doorheen. "Wat is dat toch voor een leven, dat ik leid?"

Openhartig is Hillesum als zij erkent S. géén hereniging met zijn in het buitenland verblijvende partner te gunnen. De liefde tot de mensheid is haar soms dus toch te veel gevraagd. Doodgewone jaloezie was haar niet vreemd. Eigenlijk ook maar gewoon een mens, zou je kunnen zeggen.

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 163, 165, 234, 271, 361)


5. Stoïcijns onder alle ellende van de aanstaande vernietiging

Aan het einde van het boek is de toenemende beklemming voelbaar met het omslaan van de bladzijden. Hillesum schetst een beeld van de kampementen in Westerbork. Tegen de klippen op probeert zij de moed erin te houden. Maar zelfs zij kan zich niet onttrekken aan omschrijvingen als "Hier een compleet gekkenhuis, waarvoor we ons nog drie eeuwen te schamen zullen hebben" en "Het is eigenlijk wanhopig allemaal. (…) Het is een grote lijdensgeschiedenis, onder ons gezegd". Omschrijvingen die bijna niet 'des Hillesums' aandoen. Het meest schrijnend zijn de pagina's 685 - 696. Het leven als de hel.

Wat dan wel typisch des Hillesums is, is haar immuniteit. Haar stoïcijnse levenshouding, zelfs onder deze erbarmelijke omstandigheden. Door ".... zelf niet te verharden innerlijk" wordt zij onverschillig en ontwikkelt evenmin angst of haatgevoelens. "Meestal slaan de dreigendste maatregelen - en het zijn er nog al wat tegenwoordig- te pletter tegen mijn eigen innerlijke zekerheid en vertrouwen". De nazi's kunnen het de Joden hooguit 'een beetje lastig' maken, zo stelt zij onbewogen.

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 373, 429-430, 457, 663, 664, 685 - 696)


6. Schrijfster van uitgestelde intenties

Zoals veel kunstenaars is Etty Hillesum de roem eerst na haar dood ten deel gevallen. "Mijn geduld moet nog groeien." en "Ik zal later schrijven." duiden op uitstelgedrag. Ook wel op een gebrek aan zelfvertrouwen. Dat laatste benoemt zij zelfs expliciet: "Ik kan niet schrijven, maar ik onderga dit leven aan den lijve ….". Toch heeft zij er vertrouwen in dat haar schrijversprestaties ooit groter zullen worden dan haar pretenties. Zij zou bij leven eens geweten moeten hebben van de latere literaire waardering van haar werk. Het is de vraag of ze er gevoelig voor zou zijn geweest.

Hillesum spiegelt zich aan Rilke, haar grote voorbeeld en -evenals S.- haar grote leermeester. "... een somber man, maar heel vriendelijk. (…) En zo moet het toch ook zijn? Dat men z'n eigen somberheid, treurigheid of wat ook niet wreekt op anderen door onvriendelijkheid?"

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 336, 394, 424, 456, 464, 472)


7. Tot slot: nog wat mooie passages

Ik heb nog geen grondmelodie.

Een mens kan niet absoluut genoeg zijn in de eisen, die hij aan zichzelf stelt en niet relatief genoeg in de verwachtingen, die hij heeft t.a.v. de buitenwereld.

..  het (leven) klotste als het ware in lauwe golven om me heen, ….

Het is of het leven me nooit iets slechts zal kunnen doen, omdat al het zware en moeilijke wat komen kan, al van te voren geaccepteerd is.

… als je innerlijk leeft, is er misschien niet eens zo veel verschil binnen of buiten de muren van een kamp.

Zoveel kleine splintertjes van het eigen ik, die de weg versperren naar ruimere gebieden.

Men moet de voorraad liefde op deze aarde helpen vergroten.

Ik heb daar zo sterk ervaren, hoe iedere atoom haat, aan deze wereld toegevoegd, haar onherbergzamer maakt, dan zij al is.

(aangehaalde citaten afkomstig van pagina's: 77, 109 - 100, 159, 263, 289, 431, 497, 629)

Paul Strijp, 6 juli 2020

zondag 24 mei 2020

Géraldine Schwarz beschrijft in De Geheugenlozen de continuïteit van de onverschilligheid



BOEK
Géraldine Schwarz   De geheugenlozen. De herinnering als wapen tegen populisme. Vertaald uit het Frans door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen. Winnaar van de European Book Award 2018. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam / Antwerpen. Eerste druk, mei 2019.



Een voortdurende pendulebeweging tussen mildheid en veroordeling. Die maakt Schwarz in haar zoektocht naar het handelen van haar grootouders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij beschrijft deze tocht in een bredere context van de 'continuïteit van de onverschilligheid': zeer lange tijd heeft de internationale gemeenschap na de oorlog verzuimd om af te rekenen met het nazi-verleden. Waar zij de loftrompet steekt over de wijze waarop Duitsland haar verleden heeft verwerkt geeft zij Nederland op dit punt een flinke draai om de oren. Op een enkele opmerking na die ik moeilijk kan plaatsen is dit een moedig, prettig leesbaar en humaan boek.








Géraldine Schwarz worstelt. Als kleinkind van enerzijds Duitse en anderzijds Franse grootouders probeert zij hun handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog te duiden. En dat valt niet mee. Zij slingert heen en weer. Waar zij zich het ene moment mild en vergevingsgezind toont, is zij even later ronduit streng en veroordelend.

Dat geldt vooral voor haar opa aan vaders zijde, Karl Schwarz. Hoewel deze volgens de auteur géén overtuigd nationaalsocialist was werd hij wel vertegenwoordiger van de arbeidersvereniging onder de NSDAP. Op enig moment wordt hij geconfronteerd met de noodzaak van herstelbetalingen. Daar lag de beschuldiging aan ten grondslag dat hij tijdens de oorlog de joodse familie Löbmann tot koop gedwongen zou hebben. Op de pagina's 86 t/m 88 lijkt Géraldine Schwarz de handelwijze van haar opa te billijken. Redenerend vanuit zijn toenmalige wereldbeeld is haar toon verzoenend. Om even later, bijvoorbeeld op de pagina's 92 en 93, keihard toe te slaan.

"Maar deze bewering onthult ook dat hij zich aldoor bewust was van de illegaliteit van sommige wetten en praktijken in het Derde Rijk. Hij moet geweten hebben dat de 'schattingen' van de partij bewust belachelijk laag waren en dat de Löbmanns gedwongen waren een 'realistische' prijs te bepalen ….."
Deze ambivalentie legt de auteur ook aan de dag jegens de Franse ouders van haar moeder. Op pagina 182 erkent zij de kracht van de zwijgplicht in het naoorlogse Frankrijk waarschijnlijk te onderschatten. Maar Schwarz laat toch ook niet na om het volgende op te merken.

"De plaatselijke bewoners moeten die mannen, vrouwen en kinderen wel gezien hebben, die met honderden tegelijk in beestenwagons opeen werden geperst, op van de urine vochtig stro, met als enig gerief een emmer water en een kuip als toilet."

Gelukkig is daar haar eigen vader nog, Volker. Een witte raaf. Altijd zeer kritisch op zijn vader, haar opa Karl.


Continuïteit van onverschilligheid

Géraldine Schwarz (1974), een auteur, journaliste en documentairemaakster die met dit boek debuteerde, plaatst de zoektocht naar de waardering van haar grootouders in een bredere historische context. Die is doortrokken van één lijn: de continuïteit van onverschilligheid. In de gehele internationale gemeenschap trad na de oorlog geheugenverlies op. Eigenlijk veranderde er niets.



De Duitse bevolking had nauwelijks sympathie voor de slachtoffers van het nationaalsocialisme. In de jaren '50 vond al een grote amnestie plaats van gedetineerde nazimisdadigers. De Duitse prioriteit lag bij opbouwen, niet bij het verwerken van het verleden. Eerst met de historische toespraak van president Von Weizsäcker in 1985 (!) bevrijdde het Duitse volk zichzelf volgens Schwarz. In andere landen van Europa was de situatie vergelijkbaar. In Frankrijk bleef het op nazi-leest geschoeide Vichy-regime opduiken in het naoorlogse openbare leven. "Op school werd zo goed als nooit over de oorlog gepraat", aldus de moeder van Schwarz. Italië, Oostenrijk en Nederland: van hetzelfde laken een pak.





(Bron foto van Géraldine Schwarz: eerste pagina van boek)



Duitsland als kampioen van de verwerking

En dan maakt Schwarz een interessante sprong. Ondanks de late bevrijding acht zij Duitsland -vrij vertaald- de Europese kampioen van de verwerking van het oorlogsverleden. Na een prachtige ode aan de Duitse cultuur met haar afkeer voor lichtheid en haar neiging tot het absolute, somt zij de succesfactoren van die verwerkingsgeschiedenis op. En dat zijn er nogal wat.

In de geest van Hannah Arendt is de belangrijkste factor het accent dat Duitsland heeft durven leggen op de mogelijkheid dat een gewone burger Mitläufer kon worden. Iets wat Frankrijk volgens Schwarz heeft verzuimd. Dat land heeft daardoor de kans laten lopen om het verwerkingsproces te benutten voor de versteviging van de democratie.

Andere factoren die volgens haar aan een geslaagde verwerking hebben bijgedragen: een zeldzame diversiteit en kwaliteit van de Duitse pers, een grote speelruimte voor Duitse werkgevers, een gezonde relatie met autoriteit en kritiek, individuele morele verantwoordelijkheid van burgers, een diepe verankering van onderscheidingsvermogen, gemeenschapszin en intellectuele eerlijkheid. Schwarz heeft alleen kritiek op de wijze waarop het verleden haar weg in de Duitse kunst heeft gevonden.

En dan het contrast met Nederland. Dat is pijnlijk. Schwarz is zeer kritisch op de Nederlandse bejegening van joden na de oorlog. Maatschappelijk is er geen collectieve spijt over het geringe verzet tijdens de oorlog. De Nederlandse staat heeft nooit excuses aangeboden voor de Holocaust. Interessant is de relatie die Schwarz legt met de Nederlandse consensuscultuur. Heeft die wellicht bijgedragen aan het tekort aan bescherming van de joden? De consensuscultuur kan zich volgens haar tegen de mensenrechten, de vrijheid en de democratie keren. Fijntjes verwijst zij in dat verband naar de 'politieke extremen' van Wilders en Baudet.


Moreel appel

Schwarz laat niet na om haar eigen morele opvattingen ten beste te geven. Dat doet zij op moedige wijze in de, zij het soms wat ambivalente, veroordeling van haar grootouders. Welke waarden liggen daaraan ten grondslag? Allereerst de waarde dat de mens altijd -naast aandacht voor de feiten- empathie moet kunnen opbrengen. En ten tweede: de mens heeft altijd de plicht om te kiezen. De omstandigheden mogen nooit een alibi vormen om die verantwoordelijkheid te ontlopen.

Prachtig tot slot is haar pleidooi in de epiloog voor het herdenken van onze eigen feilbaarheid als individu. Dat deed mij denken aan de woorden van Arnon Grunberg bij de recente viering van 75 vrijheid.

"Herdenken is altijd ook een manier om aan te geven wie je nièt wenst te zijn, maar wie je toch meent te kunnen worden".


Tot slot

Misschien is het mijn geraaktheid als Nederlander bij alle kritiek die Schwarz op ons land heeft. Maar voor mijn gevoel slaat zij op één punt de plank mis. Dat is het punt waarop zij de politieke extremen in ons land in verband brengt met de diepgewortelde consensuscultuur. Extremen immers manifesteren zich ook in Duitsland, het meest nadrukkelijk met de partij Alternative für Deutschland. Hoewel Schwarz wel het sluimerende wantrouwen tegen moslims noemt laat zij bij alle waardering voor het verwerkingssucces van Duitsland een serieuze bespreking van dit politieke extreem achterwege. Dat vind ik een omissie.


Voor het overige is dit boek een moedig, prettig leesbaar en humaan document.


Paul Strijp, 24 mei 2020


 
 






zondag 5 april 2020

Caroline Pauwels meandert er vrolijk op los in 'Ode aan de verwondering'


BOEK
Caroline Pauwels  Ode aan de verwondering  Karakters. Filosofie en literatuur in zakformaat. Academia Press. Uitgeverij Lannoo. Derde druk. Gent, 2019.


Een verzameling reflecties, een aantal uitstapjes die tot nadenken stemmen. Dat is wat Caroline Pauwels met dit boekje biedt. Zij laat verschillende betekenissen van verwondering zien. De verhaallijn is niet altijd even rechtlijnig en de betekenissen lopen soms wat door elkaar. Maar dat geeft niet. Pauwels stelt zich niet al te pretentieus maar juist kwetsbaar op. Dat alles maakt dit boekje charmant.










Verwondering is het begin van alle wijsheid liet Aristoteles ooit optekenen. En een vriend van mij vroeg mij eens: verwonderen jouw kinderen zich nog wel eens? Die vraag volgde op een verzuchting van mij dat kinderen op twintigjarige leeftijd soms naar eigen zeggen sommige continenten nu wel gezien hebben. Zuid-Amerika bijvoorbeeld, niets meer te beleven. Zowel de uitspraak van Aristoteles als de vraag van die vriend is mij altijd bijgebleven. Waarschijnlijk vormde dat tweeledige besef de aanleiding om dit boekje te gaan lezen.


Vijf betekenissen

Pauwels laat haar gedachten over en ervaringen met verwondering de vrije loop. Vrolijk meandert zij er op los. Dat leidt soms tot verrassende wendingen. Bijvoorbeeld als zij plots de vraag stelt Kunnen dieren ook verwonderd zijn? Een vraag die een beetje als een Fremdkörper aanvoelt in de totale verhaallijn. Zij bekent overigens het antwoord op die vraag schuldig te moeten blijven.

Zonder dit zelf met zoveel woorden te expliciteren laat Pauwels verschillende betekenissen van verwondering zien. Ik ontdekte er vijf.


1. verwondering als onbevangen openheid naar de wereld

Kijk om je heen en verwonder je. Zowel om de kleine alledaagse zaken die eigenlijk zeer bijzonder zijn. Als ook om de alomvattendheid van het heelal waaruit de menselijke nietigheid en kwetsbaarheid blijkt. Deze betekenis van verwondering heeft een waarde in zichzelf. Zij kost niets en dient ook nergens toe.
"Neem tijd voor de dagelijkse dingen. Geef ze aandacht. Omring je met mooie voorwerpen met een geschiedenis. Sta stil bij hoe ze gemaakt zijn, bij wat ze oproepen, bij de mensen waarmee ze hebben samengeleefd. Besef dat ook wij ooit geschiedenis worden, passanten in het leven van de dingen die blijven. Aandacht geven maakt ruimte vrij voor verwondering." (p.81)


2. verwondering als crisis

Pauwels romantiseert niet. Verwondering kan ook pijn doen, stelt zij. Dat is het geval als verwondering tot een crisis leidt.

"En een crisis is een moment van de waarheid, een moment dat tot een beslissing dwingt, zo ook hier. Wat gewoon werd geacht, blijkt ongewoon en dat heeft gevolgen: dingen waarvan je altijd heel zeker was, blijken dat niet te zijn; wat vaststond wankelt. En dan liggen er soms moeilijke keuzes en onprettige beslissingen in het vooruitzicht." (p.18)


3. verwondering als een te ontwikkelen vaardigheid


Verwondering kun je leren. Pauwels benadrukt dat omdat zij ziet hoe verwondering met het ouder worden ook kan doven. Ofwel zoals één van mijn broers ooit zei: op jonge leeftijd kunnen mensen al klinisch dood zijn. In tegenstelling tot de eerste betekenis (verwondering als moment in zichzelf) is verwondering dus ook een aan te leren vaardigheid, een competentie.


Ze wijdt er een heel hoofdstukje aan met een aantal tips die allemaal beginnen met leer, namelijk "leer ….
jezelf kennen
… met anderen te praten
… regelmatig iets te doen dat je uit je comfortzone haalt
… bovenal kijken
… je in iets, wat dan ook, verdiepen en specialiseren (…)
… je blikveld verruimen, naar tijd en plaats
… om van alles wat dagelijks is, telkens weer iets bijzonders te maken
… leer, leer". (pp. 74 - 81)



4. verwondering als dat wat het niet is


Pauwels definieert verwondering ook door aan te geven wat het niet is: onverschilligheid en technocratie. Als een leeuwin verdedigt zij de wetenschap. Die wordt vaak verweten op een kille manier alléén geïnteresseerd te zijn in mechanismen en variabelen. Je voelt haar verontwaardiging. Middels een historisch exposé laat zij zien dat wetenschap juist verwondering en verbeelding nodig heeft.
"Wetenschap is veel meer dan koel en afstandelijk observeren. Observaties in kennis omzetten gebeurt alleen maar dankzij de verbeelding van de wetenschapper. De zogeheten wetenschappelijke methode staat of valt ermee." (p. 32)
En dan vanuit haar tenen.
"Veel kwalijker dan wetenschap die niet onmiddellijk nut heeft, is wetenschap die op routine speelt". (p. 37)
 

5. verwondering als institutionele opdracht


De auteur geeft het onderwijs een opdracht mee. Een missie. Onderwijs moet kinderen niet alleen basisvaardigheden bijbrengen maar ook laten zien wat er allemaal mogelijk is. Kunst, toneel en literatuur dus. Pauwels lijkt hier, zonder haar te noemen, aanhanger van de liberal arts opvatting van Martha Nussbaum. En voor de goede orde: zij beperkt zich niet tot het basis- en voortgezet onderwijs.
"Ik word altijd een beetje triest als ik studenten over 'de school' hoor praten. De universiteit moet de plaats zijn waarop je, misschien voor de laatste keer in je leven, grondig door elkaar wordt geschud. Waar je in contact komt met nieuwe mensen, met nieuwe ideeën. Waar je je verwondert en begint te twijfelen aan datgene waarvan je dacht dat je het altijd al zeker wist". (pp. 49-50)


Verwondering wordt bewondering


Pauwels wordt geboeid door krachten die het individu overstijgen. De geschiedenis wordt volgens haar enerzijds bepaald door grote anonieme krachten zoals cultuur en traditie. Krachten die het individu te boven gaan. Maar elk individu heeft anderzijds ook de vrijheid om door zijn of haar handelen in dat krachtenveld het verschil te maken. In dat verband noemt zij Monnet en Schuman als de wegbereiders van de Europese eenwording en Mandela die zijn land amnestie in ruil voor de waarheid schonk.


Als lezer word je hierin meegesleept. Maar strikt genomen behandelt Pauwels hier niet meer de ver-, maar de bewondering. Je voelt hoe zij deze lieden adoreert. Voor het eerst in haar betoog doen ook prestaties haar intrede. Zij spreekt over het verschil maken en beslissend bijdragen aan. Dit lijkt mij een conceptuele verwarring. Een al te grote nadruk op prestaties doet voor mijn gevoel juist afbreuk aan verwondering.


Maar die verwarring is haar vergeven. Waarom? Omdat de auteur zich voor het overige niet al te pretentieus maar juist kwetsbaar opstelt. Zo voel je haar worsteling om als docent niet alleen kennis maar ook verbeelding te stimuleren.
"Ik beken eerlijk dat ik dat ook op de universiteit een opgave vind. (…) De opgave is voor mij dan ook hoe we onze programma's tezelfdertijd studeerbaar en uitdagend laten zijn, behapbaar maar toch tot de verbeelding sprekend. Dat is allesbehalve evident" (pp. 49-50)
Dit een charmant boekje. Mocht u één of twee avonden vrij hebben, dan zeg ik: lezen!




Paul Strijp, 5 april 2020
 
 




vrijdag 27 maart 2020

Tien wist-u-dat-jes uit 'Over leven met kunstmatige intelligentie' van Max Welling



BOEK
Max Welling   Over leven met kunstmatige intelligentie. Cornelissen Communicatie, Utrecht. Eerste druk, oktober 2018.


Cultuuroptimisme wisselt het -pessimisme af. Aan de ene kant enthousiasme over de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie, aan de andere kant grote woorden over de risico’s. Voor mijn gevoel weegt het pessimisme van de auteur uiteindelijk zwaarder. In deze boekbespreking tien 'wist-u-dat-jes'. Tien inzichten die voor mij nieuw waren. Zijn ze dat ook voor u? De technische uitleg, bijvoorbeeld over verschillende soorten algoritmen, laat ik hier achterwege. De hoofdboodschap van de auteur? De keuzes die we als maatschappij nu maken zullen de wereld bepalen waarin onze kinderen straks leven. Daarom moet het onderwijs een sleutelrol krijgen.






Over de auteur

Max Welling is hoogleraar machine learning aan de Universiteit van Amsterdam en vice president Technologies bij het Amerikaanse technologieconcern Qualcomm. Hij runt drie onderzoekslaboratoria: Quva (Qualcomm-UvA), Delta (Bosch-UvA) en Amlab (UvA). Daarnaast werkt hij voor het Canadian Institute for Advanced Research. Welling was medeoprichter van het bedrijf Scyfer, dat in 2016 werd overgenomen door Qualcomm. In 2018 richtte hij samen met vijf andere hoogleraren aan de UvA en de VU het Innovation Center for AI (ICAI) op. Het ICAI richt zich op de interactie tussen universiteit, bedrijfsleven en samenleving. (Bron en foto: achterzijde van het boek)



Eerste wist-u-dat-je:  de mens legt het af tegen het algoritme
Welling is enthousiast en optimistisch over de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie. Hij schetst talloze voorbeelden van toepassingen. Zijn optimisme blijkt ook als hij zijn gedachten laat gaan over de toekomst van onze arbeid, de Future of work. Welling acht het bijvoorbeeld ‘zeer onwaarschijnlijk’ dat de radioloog zijn baan verliest. So far so good.

Dat optimisme gaat hand in hand met zijn verwachting dat computers ooit slimmer zullen zijn dan mensen. Op pagina 54 werpt hij de vraag op: hoe lang geldt nog de complementariteit van de mens en het algoritme? Vrij vertaald: hoe lang is er nog een zekere gelijkwaardigheid tussen die twee? Zijn antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over: mensen gaan het afleggen tegen de slimheid van de algoritmen in de gezondheidszorg, bepaalde leeralgoritmen worden superieur in de planning van mobiliteitsvraagstukken en in de boardroom zal een robot betere adviezen geven dan de leden van die board zelf. Sic!

Wat daarbij opvalt is dat de auteur grote woorden niet schuwt. “Onze rechtsstaat staat op het spel”, “De deur staat wagenwijd open voor manipulatie met data op een schaal die we nog nooit eerder hebben meegemaakt”, “Het is één minuut vóór twaalf” waar het gaat om de bescherming van onze privacy en “We worden slaaf van de recommenders” (dat zijn algoritmen die aanbevelingen doen). Dat zijn toch allemaal geen malse beweringen. In elk geval beweringen die een gevoel van urgentie oproepen en de noodzaak van handelen onderstrepen. Waar pleit Welling dan voor?


Tweede wist-u-dat-je:  keuzevrijheid met data is mogelijk

Zijn pleidooi is drieledig. Voor privacywetgeving gekoppeld aan een nieuwe data-infrastructuur. Voor kritiek en diversiteit. En voor een sleutelrol voor onderwijs en kennis.

De auteur noemt een aantal ontwikkelingen op het gebied van de privacy die ons gerust zouden moeten stellen. Zoals het feit dat je aan een algoritme kunt sleutelen. Mocht dat algoritme vooroordelen bevatten, dan kun je die verwijderen. Bij menselijke vooroordelen kan dat niet. Ook de wettelijke bescherming gaat volgens Welling de goede kant op. Zo draagt de Algemene Verordening Gegevensbescherming ons op om persoonsgebonden beslissingen die op een algoritme zijn gebaseerd, uit te leggen. Desalniettemin slaat de auteur alarm! Welling is een verklaard tegenstander van het overboord gooien van onze privacywetgeving. Data immers kan in verkeerde handen vallen. En de geschiedenis leert dat dit tot rampen leidt. In dat licht pleit hij voor een infrastructuur waarbij de data altijd in het bezit is van de persoon die deze data genereert. Zo ontstaat keuzevrijheid: de persoon kan zelf beslissen of hij zijn data wil delen met een derde partij of niet. Met Google bijvoorbeeld.


Kritiek en diversiteit zijn nodig om in opstand te kunnen blijven komen. Dat klinkt vanzelfsprekend maar is dat volgens Welling niet. Hij wijst op de praktijk van de grote tech-giganten die verzekeringen op de markt willen brengen. Om je premie laag te houden moet je gedrag vertonen dat die giganten goed gezind is. Dat betekent: moet je je onderwerpen aan een data-nederigheid. Je moet je data op allerlei manieren afstaan. Mensen uit de lagere inkomensgroepen hebben hier geen keuze. Zij kunnen zich immers geen hoge premie veroorloven. Géén verweer is géén keuze is géén kritiek. Waak voor een situatie waarin we worden geleefd door onze verzekering, waarschuwt Welling. Hiertegen bestaat maar één medicijn: goed onderwijs! Dat is nodig om onze kinderen het vermogen te laten ontwikkelen om kritiek te leveren.






Derde wist-u-dat-je:  een algoritme kan beslissen over leven en dood
Op pagina 101 is Welling voorzichtig. Héél voorzichtig. Hij stelt de vraag: vinden wij het wenselijk dat algoritmen in autonome wapens beslissen over leven en dood? Hij voert twee tegenargumenten op voor de reflex dat alléén mensen hierover mogen beslissen. Allereerst de overweging dat niet alléén algoritmen maar ook mensen fouten kunnen maken. En ten tweede de gedachte dat door AI gestuurde software ten minste nog consistent, zonder vooroordelen en verifieerbaar is. Dat zijn kwaliteiten waar de mens niet altijd over beschikt. Vanuit die tegenargumenten stelt Welling dat het antwoord op zijn vraag genuanceerd ligt. Redenerend vanuit het hogere doel om wereldwijd het aantal verkeersslachtoffers te verlagen lijkt hij impliciet te kiezen voor een beslissing door het algoritme. "Dat is in ieder geval eerlijk".

Vierde wist-u-dat-je:  leren van data is de kern van de revolutie
Toch even een klein stukje theorie. Welling doceert een basisonderscheid in algoritmen. Een klassiek algoritme bestaat uit regels die achter elkaar worden uitgevoerd. Die regels worden geschreven door mensen. Een neuraal-netwerkalgoritme daarentegen bestaat uit signalen tussen neuronen om patronen in data te herkennen. Hier komt geen mens aan te pas. Dit algoritme past zichzelf voortdurend aan door te leren van de data die wordt aangeboden. "De mogelijkheid om software automatisch te verbeteren door van data te leren is misschien wel de kern van de revolutie (….) in de AI".


Vijfde wist-u-dat-je:  door spraakherkenning verdwijnt het toetsenbord
De ontwikkelingen in het vakgebied van de Natural Language Processing (NLP) zorgen voor een revolutie in spraakherkenning. Wat doet NLP? NLP zoekt de werkelijke betekenis van een zin: wat betekenen deze serie woorden, wat is de intentie achter deze vraag?
"Het resultaat is dat je smartphone nu begrijpt wat je zegt. Ik denk inderdaad dat het toetsenbord ook naar het museum gaat (…) Het lijkt duidelijk dat we met onze computers gaan praten, en niet meer naar een schermpje turen en op een toetsenbord zinnetjes intypen. Die technologie is bijna klaar."


Dit is een inzicht dat de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco bijvoorbeeld over het hoofd ziet. In zijn overigens briljante boek The Game beschouwt hij de combinatie van de mens die via een toetsenbord met een scherm is verbonden als het 'erfelijk materiaal van de digitale revolutie'. Echter, als we Welling mogen geloven heeft de trits mens - toetsenbord - scherm zijn langste tijd gehad. Zie ook: https://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.com/2019/10/the-game-van-allessandro-baricco.html


Zesde wist-u-dat-je: talenonderwijs staat onder druk door automatische vertaling
Lezing van dit boek maakt pijnlijk duidelijk hoe het onderwijs in ons land achter de feiten aanloopt. Welling ergert zich daar groen en geel aan en steekt die ergernis niet onder stoelen of banken. Zijn voornaamste bron van ergernis: het denken in schoolniveaus. Laat dat los, zo bepleit hij, laat elk kind in zijn of haar eigen tempo leren. De technologie maakt dat nu al mogelijk.
De betekenis van AI voor het onderwijs is overigens nog veel verstrekkender. De auteur stelt bijvoorbeeld dat het talenonderwijs eigenlijk overbodig is door de mogelijkheden van automatische vertaling. Op een andere plaats in zijn boek illustreert hij dit aan de hand van een door Microsoft ontwikkeld systeem. Dat maakt niet alleen spraakherkenning, maar ook de vertaling van een zin in een andere taal en de omzetting van die zin in geluid mogelijk.
Deze ontwikkelingen roepen de vraag op: wat moeten we dan nog met lessen Duits, Frans, Spaans en ga zo maar door in het curriculum? Immers, in die landen kun je straks een gesprek voeren dat meteen wordt vertaald. Vanzelfsprekend heeft taalonderwijs ook een zeer belangrijke cultuurhistorische betekenis. Maar als je de inzichten van Welling even goed tot je door laat dringen dan verbaas je je toch over het feit dat onderwijsorganisaties deze ontwikkelingen niet of nauwelijks agenderen. Je leest of hoort er in het publieke debat in elk geval niets over.

Zevende wist-u-dat-je:  kunstmatige intelligentie kan ook niet alles
Welling is realistisch: kunstmatige intelligentie heeft ook zijn beperkingen. Géén halleluja-verhaal dus. De belangrijkste beperking? Kunstmatige intelligentie begrijpt nog niet genoeg van de wereld om in geheel nieuwe situaties de juiste beslissingen te nemen. De mens daarentegen beschikt over een eindeloze hoeveelheid achtergrondkennis. Over de wetten van de natuur, over de psychologie, over causaliteit. Deze kennis helpt hem om na het zien van één nieuw object een volgend exemplaar van dit object feilloos te herkennen. AI-systemen zijn dus nog niet in staat om de geleerde lessen van één situatie te generaliseren naar een nieuwe context.

Achtste wist-u-dat-je:  energie stelt grenzen aan AI-toepassingen
Bij alle euforie over de mogelijkheden van AI zijn er ook beperkingen. Platte grenzen dus. Volgens Welling zitten deze in de kosten van het energieverbruik. Die zijn vaak hoger dan de opbrengsten. Met andere woorden: aan elke AI-toepassing zou ook doodgewoon een kosten-baten-analyse ten grondslag moeten liggen. "Er is dus een economisch plafond aan hoe ingewikkeld AI kan worden voor bepaalde toepassingen", stelt Welling nuchter vast. In de toekomst gaat het dan ook niet zozeer om het genereren van zoveel mogelijk intelligentie, maar om 'intelligentie per kilowattuur'. AI komt daarmee dus in een perspectief van duurzaamheid te staan.

Negende wist-u-dat-je:  DNA op uw creditcard
Soms schrik je op van een inzicht van Welling. Bijvoorbeeld als hij de toepassingsmogelijkheden voor de gezondheidszorg bespreekt en heel droogjes opmerkt: "Het zal niet lang meer duren voordat iemand zijn volledige DNA kan laten 'meten' voor een paar honderd euro. Je draagt dan misschien je DNA met je mee op een creditcard." Het doel van dat alles? Bepalen welke afwijkingen in uw DNA voorspellend zijn voor de ontwikkeling van bepaalde ziektes.
Daarvoor is het dan wel nodig dat u niet de enige bent met zo'n vreemde creditcard. Want dat maakt Welling voortdurend duidelijk: AI werkt alléén bij grote hoeveelheden data. Met andere woorden: we zouden met zijn allen aan de DNA-creditcard moeten gaan. Mutatis mutandis gelden daarbij de privacyoverwegingen van Welling zoals hiervoor uiteengezet. Ofwel: de DNA-data op uw creditcard is van u!

Tiende wist-u-dat-je:  blockchain maakt een einde aan monopolies
Hij maakt de opmerkingen bijna terloops. Op pagina 59.
"Uber, Airbnb en Booking hebben de taxi- en hotelbranche op zijn kop gezet. Het einde van hun monopolies lijkt in zicht nu een nieuwe technologie in opkomst is: de blockchain. Blockchain is een manier om gegevens, zoals contracten en waardetransacties, veilig op te slaan in een netwerk van computers. Het blijkt vrijwel onmogelijk om deze gegevens te manipuleren, want het netwerk bevat vele kopieën van de data en het corrigeert zichzelf".

Een einde aan het monopolie van de grote tech-giganten? Dat was toch echt compleet nieuw voor mij. Dat heeft te maken met mijn verwachting dat we eerst aan de vooravond staan van een grootschalige doorbraak van de platformbedrijven. Die verwachting ontleen ik voornamelijk aan de publicatie 'Make Disruption Work. A CEO handbook for digital transformation' van Alexandra Jankovich en Tom Voskes (2018). De essentie van dit boek is dat niet alleen de reis- en de hotelbranche maar àlle sectoren een digitale disruptie zullen beleven. Dus óók de overheid, de landbouw, het onderwijs, de energiesector, de voedingsmiddelenindustrie, de gezondheidszorg, het bankwezen en ga zo maar door. Welling leert mij dat -àls deze disruptie inderdaad op deze manier doorzet- een en ander niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met verdergaande monopolies.
Hoe werkt dat dan wel? Een paar citaten.
"Blockchaintechnologie maakt het mogelijk om betalingen te doen zonder tussenkomst van een derde partij, zoals een bank. (….) Blockchain maakt het in principe mogelijk dat de bank, Uber of Airbnb niet meer nodig zijn. Taxichauffeurs en huiseigenaren kunnen zelf een blockchainservice opzetten. (…) Iedereen kan onderling handelen zonder tussenpartijen die een groot deel van de winst opstrijken".
"Het wordt nog spannender als we blockchain en AI gaan combineren. Contracten kunnen in een split second worden uitonderhandeld tussen verschillende AI-systemen. (…) AI-algoritmen onderhandelen continu en autonoom met elkaar, om zo de doelen van hun baas te realiseren. Een soort megaveiling gebaseerd op de blockchain, die alle transacties registreert."
AI-algoritmen die autonoom onderhandelen? Ik had er nog nooit van gehoord.


Toegift:  een raadseltje

In plaats van een elfde wist-u-dat-je. Bij de uitleg van de exponentiële groei (een groei waarbij iets elke X jaar verdubbelt) stelt Welling ons de vraag: hoe vaak moeten we een papieren krant dubbelvouwen zodat hij zo dik is dat hij tussen de maan en de aarde kan worden geklemd? Het antwoord verraad ik hier niet. Dat doe ik pas als u door een reactie op deze boekbeschrijving een poging heeft gewaagd.


Tot slot
Dit is een razend knap boek. Het knappe schuilt in de toegankelijkheid. Door een variatie aan stijlen en invalshoeken slaagt Welling erin om een ingewikkeld domein in gewone-mensen-taal uit te leggen. Waarbij hij op een genuanceerde manier zijn eigen mening of verwachting niet onder stoelen of banken steekt.
Dit boek schreeuwt om een vervolg. Wat mij betreft zou dat over twee zaken moeten gaan. Allereerst zou ik een verdieping wenselijk vinden. Welling scheert nu oppervlakkig over verschillende maatschappelijke domeinen heen. Benoemt kansen en toepassingsmogelijkheden. En schroomt niet om sectoren die zitten te slapen een draai om de oren te geven. Zoals de telecom. "…. een slapende reus die nog wakker moet worden". Eigenlijk zou over elke maatschappelijke sector een verdiepend cahier moeten verschijnen. Ik zou ze allemaal aanschaffen.


Welling laat de lezer achter met een prettige spanning, een ongerijmdheid. Hij lost die spanning niet op. Aan de ene kant stelt hij dat menselijke keuzen nu bepalend zijn voor onze toekomst. Aan de andere kant is zijn stellige verwachting dat AI de mens zal overtreffen. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Moeten de inspanningen van de mens vooral gericht zijn op het waarborgen van de privacy? Of moet de mens de ontwikkeling van de AI -als dat al mogelijk is- afremmen om die technologische suprematie te vertragen? Ik zou er graag heel veel over willen lezen.




Paul Strijp, 27 maart 2020