Translate

dinsdag 21 januari 2014

Met Staat van Verwarring leert Ad Verbrugge ons de liefde kennen


BOEK

Ad Verbrugge  Staat van verwarring. Het offer van liefde. Amsterdam, Boom, 2013.


Een kleine filosofie van de liefde. Dat is wat Verbrugge ons met dit boek schenkt. In zijn zoektocht naar de liefde in een virtuele consumptiecultuur, naar de verklaring voor het verkoopsucces van het boek Vijftig tinten en naar de verankering van de idealen van de jaren zestig, etaleert hij de liefde in al haar facetten. Hij lijkt daarbij wat minder cultuurpessimistisch dan tien jaar geleden. Wij zijn Verbrugge dank verschuldigd voor dit boek.


Verbrugge behandelt drie vragen. Dat doet hij overigens niet al te systematisch. De antwoorden op die vragen zijn met elkaar vervlochten, als drie verhaallijnen in een roman. Ook de precieze verhouding tussen die vragen is niet helemaal duidelijk. Dat alles maakt het lezen van dit boek tot een inspannende bezigheid. Maar die inspanning wordt ruimschoots beloond.







Prettige obsessies

Zijn eerste vraag gaat over de vorm die liefde aanneemt in een virtuele consumptiecultuur. Vrij vertaald: wat gebeurt er met de liefde op het internet, waar we ons lichaam niet in de strijd hoeven gooien en we ons op elk gewenst moment ook weer kunnen afsluiten voor de ander? Essentieel voor Verbrugge is dat we dan niet betrokken zijn op de beleving van de ander. Daarmee gaat voor zijn gevoel de vroegere burgerlijke cultuur teloor.

Zijn tweede vraag betreft de verklaring voor het wereldwijde, eclatante verkoopsucces van het boek Vijftig tinten van E.L. James. Hoe is dat toch mogelijk, zo vraagt hij zich af, wat zit daar achter? Verbrugge heeft een fascinatie voor dit boek, om niet te zeggen een prettige obsessie. Hij constateert een ambivalantie. Vijftig tinten markeert enerzijds een breuk met de door hem verfoeide virtuele consumptiemaatschappij, maar is daar anderzijds ook weer een uitdrukking van. Hij constateert dat de geliefden in dit boek door elkaar worden ingelijfd. Daarmee boeten zij aan individuele autonomie in en leggen zij een verlangen naar binding en gemeenschap aan de dag. Een definitief antwoord geeft hij niet, maar Verbrugge suggereert dat dat verlangen dat verkoopsucces wel eens zou kunnen verklaren.

Zijn laatste vraag gaat over een andere fascinatie, de jaren zestig. Hoe hebben de idealen van die jaren uiteindelijk uitgepakt? Hierbij oriënteert Verbrugge zich aan de Franse denker Foucault. Die stelt dat de sexualiteit door haar algemene maatschappelijke acceptatie in de jaren zestig, haar ontregelende karakter heeft verloren. Die acceptatie miskent volgens hem het duistere wezen van de sexualiteit. Verbrugge zet daar een ander perspectief tegenover. Bij uitstek in de liefde ervaren we dat de individuele autonomie, het hoogste goed van de jaren zestig, niet toereikend is om de volle dynamiek van het leven te ervaren. Volgens Verbrugge miskent Foucault het gegeven dat tegenover die autonomie juist discipline behoort te staan. Die hebben de jaren zestig niet voortgebracht.


Dank u wel, mijnheer Verbrugge!

Interessanter dan deze antwoorden van Verbrugge is misschien nog wel zijn zoektocht zelf. Die is homerisch. Het hoogtepunt van die tocht wordt gevormd door -wat ik zou willen noemen- zijn kleine filosofie van de liefde. Zeg maar de pagina's 138 t/m 196. Die vormen het hart van het boek. Die filosofie is monumentaal. Iedereen die ooit in zijn leven tot over zijn oren verliefd is geweest, zal deze lezen als een feest der herkenning. Naar analogie van de kleine filosofie van de moord van Connie Palmen zou deze filosofie van Verbrugge eigenlijk ook als zelfstandige publicatie uitgebracht moeten worden. Zelden heb ik in de marge zo veel passages gemarkeerd. Soms bespeurde ik een zekere dankbaarheid naar de auteur. "Dank u wel mijnheer Verbrugge, dat u een ondoorgrondelijk fenomeen als de liefde zo inzichtelijk heeft gemaakt zonder de magie weg te halen".


Kleine filosofie van de liefde

Zo schrijft Verbrugge over de zelfvernietiging die inherent is aan de liefde: de bereidheid om het eigen leven prijs te geven. Die bereidheid refereert ook aan de ondertitel van zijn boek, het offer van liefde. Maar hij schrijft ook over het tegengestelde belang om juist een elementaire zelfzucht aan de dag te leggen. Zeg maar een gezond egoïsme. Hieronder een aantal citaten die fragmentarisch die filosofie weergeven zonder in de verste verte volledig te kunnen zijn.

"Eroos is het vuur van de hartstocht dat oplaait en weer dooft, dat zich telkens weer vernieuwt en in die zin ook eeuwig jong blijft. Hij is als de warme lentezon, die het leven dat zich verbergt in de koude aarde ertoe aanzet op te komen". (p. 142)
 
"Je hoeft maar één keer in je leven echt verliefd te zijn geweest om deze kracht van de eroos te hebben ervaren. En hoe vaak zeggen we niet dat iemand 'een compleet ander mens' is geworden? (...) De gang van zaken waarmee iemand vertrouwd is en de wereld van waaruit hij zichzelf begrijpt zeggen hem niet meer zoveel." (p. 180)

"De wederzijdse aantrekking is daarbij veelal lichamelijk van aard, maar de geliefde wordt sferisch ook altijd omgeven door de wereld die hij of zij met zich meebrengt (...) De grondtoon van de geliefde komt tot uitdrukking in iemands manieren van doen en spreken, zijn gezichtsuitdrukking en algehele houding, zijn bewegingen, zijn manier van lopen, zijn handen, zijn kleding, zijn woning, zijn werk, zijn auto enzovoort, kortom zijn ethos." (p.188)

En dan nog maar één.

"De geliefden zullen zichzelf in hun liefdesverhouding altijd weer terug moeten vinden als zelfstandige wezens. Daarbij kan de liefdesverhouding hen juist helpen bij hun zelfwording, maar hun ook in de weg staan". (p.190)

De auteur plaatst zich met deze kleine filosofie wat mij betreft moeiteloos in galerij van grote denkers over de liefde zoals John Armstrong en Harry Frankfurt.


Van dik hout

Verbrugge behoort tot de communautaristen in de traditie van Etzioni en Balkenende. Zo laat hij zich ook in dit boek weer gelden. Dat doet hij enerzijds door met een zekere regelmaat te wijzen op de noodzaak van een gemeenschap. Ook laat hij blijken de burgerlijke cultuur te waarderen. Zijn communautaristische achtergrond blijkt anderzijds uit het feit dat liefde in virtuele gemeenschappen volgens hem duidt op ontbinding en atomair individualisme. Toe maar, toe maar! Voor mijn gevoel hebben deze diskwalificaties een te hoog van-dik-hout-zaagt-men-planken-gehalte. Hoewel Verbrugge mondjesmaat erkent dat er op internet ook heuse verliefdheid kan ontstaan en dat virtuele relaties vaak een voorportaal zijn voor fysieke liefde, heeft hij te weinig oog voor de verschillende grijstinten van liefde en sexualiteit op internet. Voor mij had hij meer onderzoek moeten doen naar dit totale spectrum aan verschijningsvormen. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat alles wat daar gebeurt, meteen duidt op ontbinding van gemeenschappen.


Minder pessimistisch

Dat neemt allemaal niet weg dat Verbrugge minder pessimistisch is geworden. Tien jaar geleden verscheen zijn boek Tijd van onbehagen. Ook daarin benadrukte hij meermalen het belang van een gemeenschap en ook daarin steekt hij zijn ongenoegen over de jaren zestig niet onder stoelen of banken. Onomwonden sprak hij over een cultuur op drift, over cultuurverlies en over een zinloze samenleving. Dat waren grote woorden. Aan dat boek lag onomwonden een dreigbeeld ten grondslag. De dreiging dat de samenleving als geheel ontbindt en ten onder gaat. In Staat van verwarring ontbreekt die collectieve dreiging. Bovendien constateert Verbrugge met een zeker genoegen een nieuwe vormgeving van conservatieve waarden. De grote massa die conservatieve trekken vertoont? Verbrugge lijkt het soms zelf niet te kunnen geloven.


Niet weer tien jaar wachten

Zijn cliffhanger aan het einde van het boek doet wat merkwaardig aan. Na zijn pleidooi voor een transformatie waarbij we meer verantwoordelijkheid bij onszelf leggen, haalt hij plots het erfgoed van het Oosten van stapel. Dit voelt aan als een wel heel grote deus ex machina. Mogelijk een gevolg van het feit dat hij naar eigen zeggen zelf een weg naar binnen heeft afgelegd. Hoe dan ook, het is te hopen dat we niet weer tien jaar op zijn volgende boek moeten wachten.


Paul Strijp,  22 januari 2014