Translate

woensdag 9 juli 2014

Hans Wansink schetst in Het Land van Beatrix een natie die steeds verkrampter werd



BOEK

Hans Wansink  Het land van Beatrix. De eerste geschiedenis van hedendaags Nederland. 1980 – 2013. Prometheus, Bert Bakker. Amsterdam, 2014.

Een land dat de vanzelfsprekendheid van haar gastvrijheid heeft verloren. Dat zich, na een aanvankelijk optimisme, geen raad meer weet met het project Europa. Een land ook dat wereldwijd geprezen wordt om haar vermogen om lastige kwesties bespreekbaar te maken, maar ondertussen decennia lang een taboe liet bestaan op het ontstaan van een etnische onderklasse in de grote steden.  Verkramptheid, wantrouwen en vervreemding waren het gevolg. Die stemming heerst tot op de dag van vandaag. Dat is het beeld dat Wansink schetst van ons land gedurende de monarchie onder Beatrix.

Als zeventienjarige student verliet ik in 1980 mijn ouderlijk huis. Het  vertrouwde en beschermde Maastricht verruilde ik voor Amsterdam, de grote gevaarlijke stad. Het jaar 1980 is voor mij dan ook een belangrijk referentiejaar. Bij gebeurtenissen in het verleden denk ik vaak automatisch “dat is vóór of na 1980”. 1980 blijkt niet alleen voor mij persoonlijk maar ook voor onze vaderlandse geschiedenis een belangrijk jaar. Immers, vanaf toen heeft zich volgens Wansink een ingrijpende transformatie voltrokken. En ook de kroning van Beatrix in dat jaar die ik een aantal maanden vóór mijn verhuizing op televisie volgde, was niet alleen voor mij een schok. De krakersrellen, de stad die letterlijk en figuurlijk in brand stond: die dag markeerde een omslag in de stemming van onze natie.




In vogelvlucht

Eerst maar eens in vogelvlucht door een dikke drie decennia recente vaderlandse geschiedenis. Wat laat Wansink ons allemaal zien?

In de jaren tachtig krijgen stress en concurrentie ons leven in hun greep. Prestaties worden maatgevend, we verzeilen in een meritocratische samenleving. In 1982 sluiten werkgevers en werknemers het Akkoord van Wassenaar. Prijscompensatie wordt ingeruild voor arbeidstijdverkorting. Het akkoord is historisch omdat het een einde maakt aan het ingrijpen door de overheid in de loonontwikkeling. Premier Lubbers tekent met zijn kabinetten voor de privatisering en de sanering van onze verzorgingsstaat. Toch kan ook hij niet verhinderen dat de christendemocratische zuil waar zijn partij het CDA het middelpunt van vormde, langzaam afbrokkelt. Onze economie verliest haar nationaal karakter.

In het verlengde hiervan laten de jaren negentig veel internationale fusies en overnames zien. Ons land wordt economisch gedomineerd door zes grote multinationals. Onder de paarse kabinetten beleven we een hoge economische groei,  tezelfdertijd ontstaat er fikse onvrede over de kwaliteit van de publieke dienstverlening. Met Srebrenica in 1995 beleven we een ongekend nationaal trauma. Maar voor het overige is er geen wolkje aan de lucht. De integratie van minderheden beschouwen we volgens Wansink als een kwestie van goede wil. Integratie is daarmee een vraagstuk dat vooral onder de oppervlakte broeit. Publiekelijk vraagt vrijwel niemand zich af of onze arbeidsmarkt die integratie wel aan kan.

En dan verandert de wereld voorgoed. Met de aanslagen op de Twin Towers in 2001 komt de internationale politiek in het teken te staan van voortdurende angst voor de verspreiding van massavernietigingswapens. Ondertussen beleeft ons land een kleine revolutie, Nederland lijkt Nederland niet meer.  De veenbrand van de jaren negentig met de latente onvrede over de publieke dienstverlening en de integratie komt in alle hevigheid aan de oppervlakte.  De eerste acht jaren van het eerste decennium van deze nieuwe eeuw laten een populistische opstand zien, politieke partijen vormen niet langer een ankerpunt. Met de moord op Fortuyn en Van Gogh krijgen we er nog twee trauma’s bij. Met een beetje goede wil zou je de massale verwerping van het referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie in 2005 ook als trauma kunnen benoemen. Hoewel Wansink laat zien dat juist Europa met zijn steeds stringentere financiële voorwaarden voor stabiliteit zorgt in een politiek steeds labieler land, gaapt er op dit punt een levensgrote kloof  tussen het volk en de elite.

Op 15 september 2008 valt de Amerikaanse bank Lehman Brothers om. Een lange en diepe financiële crisis volgt. De onderlinge afhankelijkheid van banken in verschillende landen vraagt offers van de bevolking die, zo schrijft Wansink, niet meer zijn uit te leggen. Toch is er in ons land een acceptatie van de hoge kosten voor het voorkomen van faillissementen in de financiële sector. Dat neemt niet weg dat Europa kampt met een existentiële crisis die voortduurt tot op de dag van vandaag.

Hé, dat is opmerkelijk

Wat is ons land veranderd sinds ik in 1980 mijn ouderlijk huis verliet! Die veranderingen merk je niet op van dag tot dag, maar bij het lezen van dit boek denk je: Nederland is een compleet ander land geworden. Bepaald niet gezelliger. Het boek roept een redelijk beklemmend beeld op. Er zijn ook zaken die je verrassen, die je raken. Twee wil ik er noemen.

Ons land heeft vrijwel onophoudelijk geworsteld met ongunstige financiële omstandigheden en als gevolg daarvan met de noodzaak om vrijwel permanent te bezuinigen. Dat heb ik mij nooit zo gerealiseerd. Alleen de tweede helft van de jaren negentig kende een periode van ongekende economische groei. Zelfs toen was een stringent begrotingsbeleid aan de orde. Een ontspannen financieel klimaat hebben we dus eigenlijk nooit gekend. En wat mij raakte was dat de Tweede Kamer in 1985 akkoord ging met de bouw van twee nieuwe kerncentrales. In die Kamer was een rechtse meerderheid van CDA, VVD en de kleine christelijke partijen maar zeker géén breed draagvlak. Kennelijk durfden kabinet en Kamer bij een maatschappelijke zo gevoelig onderwerp die verantwoordelijkheid te nemen. Overigens keerde een jaar later de wal het schip met de ramp in Tsjernobyl. Die centrales kwamen er niet.
 


Transformatie en continuïteit

Met dit boek slaagt de auteur er voor mijn gevoel in om een mooi evenwicht te bereiken tussen enerzijds het internationale perspectief en anderzijds de soms eeuwenlange nationale historie en traditie. Wansink laat zien hoe de internationale ontwikkelingen rondom de financiële markten, de vluchtelingenstromen en de Europese Unie genadeloos een einde maken aan een aantal diepgewortelde cultuurkenmerken.  Zo komt er een einde aan onze egalitaire cultuur wanneer prestaties eind jaren tachtig steeds belangrijker worden. Van ons positieve zelfbeeld blijft evenmin veel over en ook onze tolerantie boet veel aan waarde in. Die veranderingen staan borg voor wat Wansink die ingrijpende transformatie noemt.

Maar er is ook continuïteit. De cultuur van overleg en consensus is niet weggevaagd, we blijven een land van minderheden en daarmee een land van schikken en plooien. Met subtiele voorbeelden laat Wansink zien hoe typische cultuurmechanismen in stand zijn gebleven. In de jaren zestig palmde de elite de antiautoritaire protestbeweging in door haar eigen positie te relativeren en begrip te tonen. Premier Balkenende deed veertig jaar later hetzelfde bij de formatie van zijn eerste kabinet. Volgens Wansink accommodeerde hij de kritiek uit de hoek van de LPF door deze partij mee te laten regeren. Vrij vertaald:  If you can’t beat them, join them.

In zijn beschrijving van het spanningsveld tussen transformatie en continuïteit laat Wansink één factor onderbelicht: de secularisering. Die heeft zich bij ons vele malen sneller voltrokken dan in andere landen en is daarmee een uiterst belangrijke sociaal-culturele ontwikkeling. Hij wijdt er nauwelijks één pagina aan  in het licht van de afbrokkeling van de christendemocratische zuil. De invloed van de ontkerkelijking is echter diepgaander en invloedrijker geweest, ook voor andere politieke partijen en maatschappelijke stromingen.

Onbesproken paradoxen

Wansink laat verder één levensgrote kans onbenut. Het interessantste aan zijn boek is een impliciete paradox. Die benoemt hij echter niet als zodanig. Enerzijds staat Wansink stil bij de internationale waardering voor ons vermogen om moeilijke kwesties als euthanasie en het drugsbeleid bespreekbaar te maken. Anderzijds laat hij zien hoe decennia lang een taboe rustte op de onrust onder witte mensen over het ontstaan van een etnische onderklasse in de grote steden. In dat verband verwijst Wansink ook naar Scheffer die stelt dat ons land een lange traditie heeft van conflictvermijding. De vraag luidt dan: hoe kan dat? Alles bespreekbaar maken en op hetzelfde moment een groot taboe in stand houden? Wat is hier aan de hand? Hoe kan deze paradox verklaard worden? Hebben wij in Nederland misschien een impliciete hiërarchie van waarden? De auteur staat er helaas niet bij stil.

Wansink laat nog een andere paradox onbesproken, zij het dat die niet in zijn boek zelf verborgen zit. Aan het einde stelt de auteur dat Nederlanders niet lekker in hun vel zitten. Dat is nog maar de vraag. Uit het rapport De sociale staat van Nederland 2013 van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat meer dan 80% van de Nederlanders zegt gelukkig te zijn. Daarmee staan we vierde op een lijst van 156 landen. En de tevredenheid met het leven is het afgelopen decennium, dus tijdens de crisis, gestegen van 7.6 naar 7.8 Hoe hoog moet je scoren om lekker in je vel te zitten? Dat neemt niet weg dat twee derde van de Nederlanders vindt dat ons land zich in de verkeerde richting ontwikkelt. Maar die somberheid bestond bij 60% ook al vóór de crisis. Kort en goed: de paradox bestaat uit de tevredenheid met de eigen persoonlijke situatie in relatie tot de onvrede over de richting van onze samenleving.

Vooruitzichten

In zijn laatste hoofdstuk bespreekt Wansink een aantal indicatoren die de kwaliteit van onze toekomstige samenleving bepalen: de kracht van onze economie, onze identiteit, de prestaties van de overheid, het vertrouwen in ons politieke systeem en de verwachtingen van hetgeen de staat ons kan bieden aan bestaanszekerheid. Deze indicatoren geven een diffuus beeld en wijzen zeker niet eenduidig in één richting. Zo laat hij zien dat de overheid wel degelijk tot prestaties in staat is gebleken: het aantal aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering is substantieel verminderd en ook immigratie bleek beheersbaar. En nadat de inkt uit de pen van Wansink in december 2013 was opgedroogd, zijn er opvallend gunstige rapporten verschenen van het Centraal Planbureau over de Nederlandse overheidsfinanciën en van het World Economic Forum over de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Objectief staan we er dus zeker niet beroerd voor, maar misschien is het managen van de verwachtingen van hetgeen de overheid vermag nog wel de cruciale succesfactor.

Als de afgelopen drie decennia één ding hebben laten zien, is het wel de verwoestende kracht van internationale ontwikkelingen en de snelheid waarmee nationale waarden verdampen. Het zou goed zijn als we ons beraden op de vraag hoe we in het toekomstige internationale geweld een waarde als tolerantie overeind kunnen houden.

Dit is een knap boek!
Paul Strijp, 9 juli 2014