Translate

vrijdag 20 december 2013

Paul Frissen doet in Fatale Staat aan Albert Camus denken


BOEK

P.H.A. Frissen De fatale staat. Over de politiek noodzakelijke verzoening met tragiek. Van Gennep, Amsterdam, 2013.





In 2009 mocht ik de bul voor het behalen van mijn Master of Public Administration in ontvangst nemen uit handen van Paul Frissen, decaan bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. Daarmee sloot ik een periode van twee jaar intensieve studie af. Gedurende die twee jaar leerden wij als studenten (fellows in het jargon van de school) Frissen kennen als een eigenzinnig bestuurskundige. Een postmodernist naar eigen zeggen. Centraal in zijn denken staat de noodzakelijke terughoudendheid van politiek en staat. Frissen legitimeert die terughoudendheid onder verwijzing naar een aantal immanente kenmerken van de staat. De staat beschikt over het monopolie voor de heffing van belasting en het gebruik van geweld. Niemand anders kan en mag dat. Dat monopolie maakt de staat tot iets engs. Ik herinner mij dat Frissen zichtbaar onpasselijk werd tijdens discussies over elektronische patiëntendossiers of ouder-kind-centra. Met dat soort voorzieningen moet de staat zich volgens hem principieel niet inlaten. Op die momenten kon Frissen, voor het overige een gemoedelijke en sympathieke Limburger, heel streng kijken.


Op afstand

Twee jaar later las ik een artikel in het tijdschrift Flow. Geen wetenschappelijk tijdschrift, maar een bij vlagen inspirerend spiritueel blad. Hierin kwam Jos de Mul, een collega van Frissen, aan het woord.
Filosoof Jos de Mul vindt dat wij geen aandacht meer hebben voor de tragiek van ons bestaan. In de Griekse oudheid was tragiek onlosmakelijk met het menselijk leven verbonden. Koningen en helden deden vreselijk hun best, maar hun noodlot konden ze niet ontlopen. (...) "Ik denk dat moderne mensen vaak niet goed beseffen dat tragiek onlosmakelijk verbonden is met het menselijk leven. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de ontwikkeling van die welvaart. De jongere generaties hebben geen ervaring met grote fundamentele frustraties zoals de oorlogsgeneratie die nog heeft meegemaakt."
Dat vond ik een verrassend inzicht. Nieuw voor mij. En warempel, weer twee jaar later verschijnt een boek van Frissen over de staat en tragiek. In essentie legitimeert Frissen hierin de noodzakelijke terughoudendheid van politiek en staat niet langer intern, maar extern. De maatschappelijke orde en het menselijk leven kenmerken zich nu eenmaal door tragiek. Politiek en staat moeten niet de fout maken alle ellende die uit die tragiek voortvloeit, op te lossen. Frissen doet mij denken aan de Franse filosoof Albert Camus. Hoe hard je ook je best doet, de mens kan elk moment overvallen worden door ziekte, dood, ontslag of andere pech. Volgens Camus heeft het geen zin om die tragiek te ontlopen. Ook niet door een beroep te doen op externe krachten zoals God of het communisme. Frissen houdt niet God of communisme op afstand, maar politiek en staat.


Waar zijn de klassieken?

Het boek Fatale staat bestaat uit drie delen. In het eerste deel laat Frissen zien hoe twee stromingen 'de politieke orde uitdagen': het populisme en de moderniteit. Waar de eerste de verlossing predikt, zoekt de moderniteit haar heil in de maakbaarheid. Die politieke orde -en dat beschrijft Frissen in het tweede deel- is symbolisch van aard en kenmerkt zich door mythen, riten en symbolen. Met name het populisme deelt aan die politieke orde een aantal rake klappen uit. Om daarvan te herstellen reikt de auteur het perspectief van de verzoening met tragiek aan. Daarvoor reserveert hij zijn derde deel.

In deze opbouw schuilt voor mij ook wel een teleurstelling. Die zal met verwachtingen te maken hebben. Diep in mijn hart had ik verwacht dat Frissen rijkelijk de klassieke tragedies zou laten passeren. Van Aeschylus, Euripides, Sophocles, Shakespeare. En dat hij daarbij zou laten zien hoe die tragedies zich vertalen in hedendaagse maatschappelijke werkelijkheden. Voor welke dilemma's plaatsen die overheid en politiek? Maar die klassieken trekken slechts mondjesmaat voorbij. Met zijn tweede deel heeft Frissen een lange aanloop nodig. Te lang voor mijn gevoel. De vele pagina's over de symbolische orde van de politiek zouden meer op zijn plaats zijn geweest als préambule voor zijn totale oeuvre. In het laatste deel is Frissen op zijn best. Ouderwets op dreef. Daar strooit hij kwistig met verfrissende en tegendraadse noties. Zoals zijn pleidooi voor het compromis, afstand, voortmodderen, bescheidenheid en elegantie. Dat doet denken aan eerder werk waarin hij afrekent met obligate vanzelfsprekendheden als het streven naar ontkokering.


Geen tragiek zonder vrijheid

Aan het einde van het boek blijf ik met aantal vragen zitten. Die komen voort uit een passage in dat artikel met De Mul.
"Tragiek veronderstelt vrijheid. Als je geen vrijheid hebt, kan je leven miserabel zijn, maar het is niet tragisch. Tragisch is degene die voor een beslissing staat en dan verkeerd kiest."
Ook in zijn boek verwijst Frissen naar deze notie van De Mul (pagina 263), maar hij doet er verder niets mee. En dat is jammer, want in het licht van de politieke beoordeling van tragiek lijkt mij juist dit element van keuzevrijheid cruciaal. Wat doet Frissen met de mensen die -in termen van De Mul- een miserabel bestaan leiden? In zijn radicale afwijzing van een al te actieve en enthousiaste staat lijkt hij die aan hun lot over te laten. Enige clementie blijkt in elk geval nergens. Dat kan op zichzelf een te rechtvaardigen keuze zijn, maar ik had hier graag meer scherpte gezien. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de vraag: welke ellende in iemands leven kan met recht gezien worden als de consequentie van een verkeerde keuze? Met andere woorden: als het gevolg van tragiek waarvoor de staat zich volgens Frissen niet verantwoordelijk hoeft te voelen? En welke ellende komt iemand 'aanwaaien' zodanig dat je onmogelijk van een keuze kunt spreken en je iemand dus ook niet verantwoordelijk kunt houden? Politiek en maatschappelijk relevante vragen, bijvoorbeeld in het licht van het regelmatig oplaaiende armoededebat. Martin Sommer wijdde hier een interessante beschouwing aan in de Volkskrant van 21 september 2013. Is werkloosheid iets wat je zomaar kan gebeuren? En hoe zit dat voor echtscheiding en schulden? Zijn die altijd het gevolg van verkeerde keuzen?

Wat jammer toch dat Frissen hier niet zijn licht over heeft laten schijnen. Het lijkt er nu op dat hij helemaal niet differentieert en dat de staat zich verre dient te houden van alle ellende, keuze of niet.
Bij een volgende druk graag wat meer alledaagse ellende van doorsnee burgermensen. Wat moet de staat met hen? En dan mag die beschouwing over de symbolische orde van de politiek voor mij wat minder uitvoerig.


Paul Strijp, 21 december 2013


Naschrift d.d. 5 maart 2016: zie voor mijn bespreking van het boek "Het geheim van de laatste staat" van Paul Frissen:
http://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.nl/2016/02/na-het-geheim-van-de-laatste-staat-rest.html

zaterdag 26 oktober 2013

Felle aanval Jabik Veenbaas op Jonathan Israel in De Verlichting als Kraamkamer


BOEK

Jabik Veenbaas  De Verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013.


Een portrettengalerij van vijftien vooraanstaande denkers. Denkers die met elkaar het tijdperk van de Verlichting vormden. Een tijdperk dat allerminst eenduidig was, maar juist gekenmerkt werd door ambiguïteit. Enerzijds zelfvertrouwen en zekerheid vanuit de opkomende natuurwetenschappen, anderzijds scepsis, twijfel en verwarring over alles wat niet bewezen was. Die galerij opent Jabik Veenbaas. Hij schuwt daarbij de aanval niet en levert felle kritiek op Jonathan Israel, één van de leidende historici in het debat over de Verlichting.


Over zielen in nood en eenzaamheid

Spinoza zag zichzelf als een zieke met een dodelijke kwaal, volgens Veenbaas was hij een ziel in nood. Hume, die leed aan depressies, voelde een troosteloze eenzaamheid. En Mary Wollstonecraft omschreef het huwelijk als mijn Bastille voor het leven. Zo maar wat voorbeelden. Veenbaas brengt de grote denkers van de Verlichting met al hun angsten en obsessies tot leven. De beklemming die zij gevoeld hebben, maakt zich meester van de lezer. Veenbaas portretteert die denkers als mensen van vlees en bloed. Hij koppelt die existentiële nood aan hun filosofische gedachtengoed en aan hun betekenis voor de geschiedenis.


Felle kritiek op de grote meester

Daarbij gaat hij nogal onverschrokken en kloek te werk. Zonder schroom neemt hij stelling tegen Jonathan Israel. Die maakt zich volgens Veenbaas schuldig aan een grove vorm van historische bluf. Dat is niet niks. Zo zou Israel volgens de auteur Spinoza verantwoordelijk maken voor alles wat de moderne samenleving bij elkaar houdt. En ook zou hij hem atheïsme in de schoenen schuiven, waar Spinoza juist een diep gelovig mens was.







Overigens levert Veenbaas ook impliciete en onuitgesproken kritiek op Israel en die is misschien nog wel veel scherper. In zijn boek De Revolutie van het denken stelt Israel immers dat de spanning tussen de radicale, democratische en de gematigde, anti-democratische Verlichting één van de belangrijkste factoren is geweest voor de koers van de geschiedenis. Aan die tegenstelling wijdt Veenbaas geen woord. Hij zet er een heel ander, eigen perspectief tegenover. Het perspectief van de Verlichting als de transformatie van het dogmatisch rationalisme, de algemene ideeën en de abstracte systeemgeest naar het aardse en zintuiglijke, naar de natuur en de empirische bescheidenheid. In globale termen: het perspectief van de overgang van Descartes, Pascal en Spinoza naar alle overige denkers. Bij die overige denkers differentieert Veenbaas niet tussen radicaal en gematigd. Met zijn eigen perspectief ontmythologiseert hij vervolgens het tijdperk van de Verlichting. Zo rekent hij genadeloos af met de vooronderstelling dat de Verlichting de rede zou verheerlijken. Veenbaas werkt zijn perspectief overtuigend en consistent uit. Dat neemt niet weg dat ik een aantal kanttekeningen wil plaatsen.


Verbinding met andere perioden uit de filosofiegeschiedenis

Ik had het mooi gevonden als Veenbaas de Verlichting had verbonden met andere perioden uit de geschiedenis van de filosofie. Hij schetst wel helder de maatschappelijke, historische, religieuze en wetenschappelijke context van de Verlichting met ontwikkelingen als het protestantisme, de ontdekkingsreizen, de boekdrukkunst en de Renaissance. Maar de transformatie van het abstracte rationalisme naar het aardse en zintuiglijke is in essentie een manifestatie van een eeuwenoude strijd: die tussen de platoonse en de aristotelische traditie. De eerste liep vanaf Parmenides via Plato naar Augustinus en verder naar Descartes; de tweede vanaf Herakleitos via Aristoteles naar Thomas en verder naar de Engelse empiristen. Kant poogde beide tradities te verzoenen, maar na de Verlichting stak de platoonse traditie weer de kop op in de persoon van Hegel, de aristotelische in die van Marx en Comte.

Als vertaler van de werken van Kant is Veenbaas hier natuurlijk als geen ander van op de hoogte. De lezer zonder bredere filosofische context zou bij lezing van het boek van Veenbaas de indruk kunnen krijgen dat de strijd tussen beide stromingen exclusief is voor de Verlichting.


Reikwijdte van de Verlichting

Mijn tweede kanttekening betreft de reikwijdte van het tijdperk. Veenbaas lijkt te kiezen voor een extensief begrip van de Verlichting. Zo stelt hij dat de Romantiek voortvloeit uit en één van de strategieën is van de Verlichting. Ook het conservatisme zou tot de bagage van het tijdperk behoren. De onderbouwing vind ik moeilijk te volgen. Ik mis een scherp afgebakend begrip: wat zijn de wezenskenmerken van de Verlichting en wat hoort er ook vooral niet toe? Nu lijkt elke filosofische ontwikkeling die zich in de tweede helft van de zeventiende en in de achttiende eeuw heeft voorgedaan, tot de Verlichting te behoren. De spanning ebt daardoor ook wat weg. Ik mis de demarcatie.


Verlichting als grondslag voor onze moderne cultuur?

Tot slot. De betekenis van de Verlichting voor het heden. Volgens Veenbaas is de Verlichting het hete hangijzer van onze Westerse cultuur "Een domein, een veld van problemen dat onze cultuur is binnengekomen en nooit meer is weggegaan", aldus de auteur tijdens een presentatie van zijn boek in september van dit jaar. Van de Verlichting hebben we volgens hem vooral de verwarring geërfd.

Voor mijn gevoel kent Veenbaas het tijdperk hier een iets te exclusief karakter toe. De moderne mens heeft zich tot de Verlichting te verhouden, jazeker. Maar dat heeft hij ook te doen tot het christendom en de klassieke Oudheid. Zo stelt het christendom ons voor de vraag hoe om te gaan met zaken als armoede, nederigheid en naastenliefde. Die vraag dient zich te meer aan omdat ons wereldbeeld nog steeds, hoewel ontdaan van symbolen en rituelen, christelijk is. En de klassieke oudheid confronteert ons nog steeds met de deugdethiek van Aristoteles en met vragen over de inrichting van onze democratie.

Veenbaas blijft observator. Dat is zijn kracht. Koeltjes schetst hij de verworvenheden van de Verlichting gedurende de afgelopen twee eeuwen: vrouwenrechten, mensenrechten, scheiding der machten. Daarmee lijkt hij -al dan niet bewust- een wezensvraag te ontlopen. Een vraag die Ad Verbrugge zich wel stelt in zijn zijn Tijd van onbehagen. Die vraag luidt: biedt de Verlichting voldoende grondslag voor de worstelingen van onze moderne cultuur? Een vraag die Verbrugge ontkennend beantwoordt. Het is gissen naar het antwoord van Veenbaas. Wel laat hij een zekere sympathie voor het conservatisme doorschemeren.

Ik hoop dat Veenbaas ook nog eens een beschouwing wijdt aan die vraag van Verbrugge.


Paul Strijp
Diemen, 26 oktober 2013

zaterdag 7 september 2013

De Aarde is plat 3.0 van Thomas L. Friedman: survivalgids voor individu, bedrijf en staat



BOEK
Thomas L. Friedman  De aarde is plat. Ontdekkingsreis door een geglobaliseerde wereld. Editie 3.0 Nieuw Amsterdam Uitgevers, dertiende druk, Amsterdam, april 2009.


U haalt uw warme maaltijd vast wel eens bij een fastfood restaurant. Dat gaat doorgaans best snel: u bestelt, u rijdt door en betaalt om vervolgens uw maaltijd iets verderop af te halen. Zonder dat u het in de gaten heeft, kan uw bestelling worden verwerkt door een callcenter dat op een afstand van duizenden kilometers ligt. Dat callcenter neemt een digitale foto van u, koppelt die aan uw bestelling en stuurt foto plus bestelling terug naar de keuken van het restaurant. Het callcenter doet dit nu eenmaal zorgvuldiger en sneller dan het restaurant zelf. En elke seconde telt in deze branche.



Eén van de vele voorbeelden uit dit standaardwerk van Thomas L. Friedman. Een boek dat eigenlijk de titel How to survive in a global world? zou moeten dragen. In bijna 700 pagina's beschrijft Friedman de krachten die werkzaam zijn in onze moderne, globale wereld. En laat hij genadeloos de onvermijdelijke gevolgen zien voor individuele werknemers, voor bedrijven en voor regeringen. Grijp je kansen, luidt zijn devies. Dat klinkt allemaal erg Amerikaans. Toch is het aardige, bijna paradoxale van zijn boek dat de aanbevelingen dateren van vóór de krediet- en eurocrisis, maar niettemin actueler zijn dan ooit.






Ik zal hieronder de globalisering volgens Friedman kort weergeven. Om die te laten volgen door de gevolgen voor individu, bedrijf en regering. Tot slot dien ik mijn wensenlijstje in voor de 4.0 van Friedman. Want die moet er snel komen!


Globalisering volgens Friedman: van verticaal naar horizontaal

In essentie is globalisering volgens Friedman een proces waarbij wereldwijd de macht gelijker wordt verdeeld. Die herverdeling vindt plaats onder invloed van een tiental ontwikkelingen die hij platmakers noemt. Krachten die de aarde 'plat' maken en voor een open speelveld zorgen. De belangrijkste platmaker is uploading: de mogelijkheid om eigen ideeën, produkten en diensten online te plaatsen. Als mensen dat in groten getale doen, ontstaat volgens Friedman een enorm innovatieve kracht: die van gemeenschappen. Hij laat zien dat mensen bereid zijn om in gemeenschappen veel met elkaar te delen. Die bereidheid komt voort uit het belang dat zij hechten aan collegiale beoordeling. Op die manier verdwijnen verticale topdown structuren en ontstaan nieuwe vormen van horizontale samenwerking.


Geen excuses meer als individu

Daar sta je dan als individuele werknemer. Onzeker over je toekomst in deze snel veranderende wereld. Friedman laat je niet los, maakt je bewust van je mogelijkheden en spoort je aan tot actie. En voegt er dreigend aan toe: Als het niet gebeurt, dan is het omdat jij het niet doet! Zo, geen excusus dus. In de moderne geglobaliseerde wereld is iedereen een publieke figuur, iedereen heeft de mogelijkheid om de rest van de wereld alles te laten weten wat hem of haar goeddunkt. Uploaden maar. Niemand is meer de baas, als werknemer beschik je tegenwoordig over evenveel informatie als de mensen aan de top van een bedrijf. Van die mensen ben je dus ook steeds minder afhankelijk. Je kunt tegenwoordig als individu concurreren, zelfs met internationale bedrijven. Friedman geeft een paar mooie voorbeelden hoe grote bedrijven soms op de knietjes naar briljante 'nerds' kruipen. En last but not least waarschuwt hij: zorg dat je niet inwisselbaar wordt, zorg voor je eigen onmisbaarheid.

Bij het lezen dacht ik meermalen: eigenlijk zou het UWV een samenvatting van deze 3.0 moeten verstrekken aan werkzoekenden die zij begeleidt.


Doe als bedrijf waar je goed in bent

Bedrijfsprocessen worden tegenwoordig in deelprocessen opgesplitst. Elk deelproces dat gedigitaliseerd kan worden, wordt verplaatst naar dat deel van de wereld waar de toegevoegde waarde het grootst is. Dat kan dus betekenen dat een bedrijfsproces met zeven deelprocessen in zeven verschillende landen wordt uitgevoerd. Friedman presenteert een keur aan bedrijfsstrategieën: homesourcing, outsourcing, insourcing, off-shoring, post-ponement. Het gaat je bijna duizelen. Maar zijn boodschap is glashelder: doe waar je goed in bent, de rest besteed je uit.


Een regering moet dromen, niet terugkijken

Als echte Amerikaan gebruikt Friedman zijn kennis van de wereld ook om te onderzoeken hoe de States hun leidende positie in de wereld kunnen behouden. Een open speelveld is prachtig, maar het gaat er natuurlijk wel om het eigen land de machtigste te laten blijven. Hij maakt een scan van de Verenigde Staten. Een aantal elementen uit die scan zijn ook voor ons land relevant. Laat ik er drie noemen.

Eén. Friedman toont zich een voorstander van het opruimen van belemmeringen voor vrijhandel. Maar in een enkel bijzinnetje stelt hij een zeer essentiële vraag: welke fricties voor vrijhandel vormen bronnen van identiteit? Met andere woorden: je kunt niet elke belemmering zo maar opruimen, sommige zijn te zeer verbonden met het wezen van een land. Een vraag die wij ons in Nederland te weinig gesteld hebben en die op dit moment met de mogelijke overname van KPN hoogst actueel is. Een maatschappelijk debat over deze vraag is zeer wenselijk, al is het maar om te voorkomen dat we achter de feiten blijven aanhollen. Wat willen wij als Nederland behouden in deze globale wereld? De parlementaire commissie privatisering / verzelfstandiging overheidsdiensten die in opdracht van de voorzitter van de Eerste Kamer de gang van zaken rond de enthousiaste privatisering in ons land onderzocht, heeft ook te weinig oog voor deze bronnen van identiteit. Bij privatisering gaat het primair om de balans publiek - privaat. Daarbij hebben we ons altijd te weinig gerealiseerd dat alles wat je privatiseert, ook op enig moment door een groot internationaal bedrijf 'van Nederland vervreemd' kan worden. Nu dat bij KPN dreigt, breekt de paniek uit.

Twee. Friedman vraagt veel aandacht van zijn regering voor het belang van onderwijs. Mutatis mutandis kan dit appel ook aan de Nederlandse regering worden gericht. Zowel voor de exacte wetenschappen als voor de liberal arts. Verrassend genoeg houdt Friedman -in navolging van iemand als Martha Nussbaum- een vurig pleidooi voor onderwijs in literatuur en muziek. Vakken die de creativiteit en de empathie bevorderen. Vakken ook die wijsheid kunnen creëren in een wereld van informatie-overvloed.

Een derde element dat aan de Nederlandse regering geadresseerd kan worden, is het belang van politieke verbeelding. Dat kan volgens Friedman moeilijk onderschat worden. Ook in Nederland klinkt herhaaldelijk de roep 'om een visie', de visie van een staatsman. Onze premier heeft de grootste moeite om aan die verwachting te voldoen. Eigenlijk was premier Balkenende de laatste die enigszins aan deze verwachting tegemoet kwam door ons land op te roepen weer een VOC-mentaliteit te kweken. Met een enkel zinnetje laat Friedman zien hoe pijnlijk deze oproep eigenlijk was. "Wanneer herinneringen dromen gaan overschaduwen, is het einde nabij".

Nederland wordt op dit moment wel eens smalend het lelijke eendje van Europa genoemd. In heel Europa voorzichtig economisch herstel, maar niet bij ons. Hoewel onze uitgangspositie nog altijd goed is, laat Friedman een huiveringwekkend voorbeeld zien van een land dat vanuit een veelbelovende positie wegkwijnde. Mexico. En van een land dat het tegen alle verwachtingen in, heel goed deed. Ierland. Het kan verkeren. Onze regering zij gewaarschuwd.


Wensenlijstje voor de 4.0

Friedman moet snel een 4.0 uitbrengen. Waarom? Omdat hij ons moet laten zien wat de gevolgen van de krediet- en de eurocrisis voor de globalisering zijn. In zijn 3.0 benadrukt hij meermalen dat het knappen van de internetzeepbel eind jaren negentig, niet het einde van de globalisering betekende. Integendeel, dat gaf er juist een geweldige impuls aan. Hoe zit dat op dit moment, met een wereldwijde crisis waarvan niemand de complexiteit overziet?

En oh ja. Als Friedman dan toch een 4.0 schrijft, neem dan deze twee tips meteen mee. Zie ze als mijn kritiekpunten op de 3.0. Probeer de aandacht wat minder eenzijdig te richten op India en China. Landen waar Friedman duidelijk het vaakst komt. Een beschrijving van de processen in economisch sterke landen als Rusland, Brazilië, Zuid-Afrika en Turkije maakt het boek evenwichtiger. En treed in een volgende versie de anti-globalisten iets serieuzer tegemoet. Die worden nu toch met een licht dédain 'weggezet'. Beschrijf uitvoeriger dan nu het geval is, hun argumenten. En reageer daar zakelijk op.


Paul Strijp, 7 september 2013

vrijdag 16 augustus 2013

Briljante Baricco biedt met de Barbaren houvast, verwondering en verwarring



BOEK
Alessandro Baricco De barbaren  De Bezige Bij, Amsterdam, 2012.


Soms zijn er van die boeken die je wereldbeeld volledig op zijn kop zetten. Omdat ze je in verwarring achterlaten. Ja maar, hoe zit het dan met de kwaliteit van wat die barbaren voortbrengen? Omdat ze je helpen de wereld een beetje beter te begrijpen. "Oh, nu snap ik waarom mijn kinderen alleen maar met dat apparaatje communiceren en geen boeken meer lezen". En omdat ze je verwonderen. "Ja inderdaad, literaire klassiekers zijn in boekhandels steeds moeilijker te vinden". Alessandro Baricco schreef zo'n boek. Briljant, iets anders kan ik niet bedenken.


In essentie schrijft Baricco over de technologische revolutie waarin wij op dit moment verkeren. Het woord 'revolutie' neemt hij overigens niet in de mond. In plaats daarvan spreekt hij over een conflict tussen beschaving en barbaarsheid. Beschaving staat voor diepgang, reflectie, analyse, specialisatie en goed je best doen. Kortom: voor degelijkheid en keurigheid, iets voor oudere generaties. Barbaarsheid daarentegen vertegenwoordigt het moderne, het flitsende. Geen moeilijke en dikke boeken lezen maar snel over het web surfen, multitasking, vooral niet moe worden maar fun beleven.










De frivoliteit van Beethoven

Het aardige is dat Baricco niet vervalt in cultuurpessimisme. Iedere keer als je als lezer van de oudere generatie denkt "wat een treurigheid allemaal, waar gaat het heen met al dat oppervlakkige gedoe van de moderne internet-generatie?" laat hij je zien dat oppervlakkigheid juist een wezenskenmerk is van die generatie. De betekenis ligt voor haar aan het oppervlak, niet in de diepte. Het gaat haar om de opeenvolging van snelle en vluchtige ervaringen tijdens het surfen: ervaringen over voetbal, eten, film, muziek. Baricco staat erbij en kijkt ernaar. Hij blijft keurig waardevrij.

En af en toe herinnert hij de oudere generatie er fijntjes aan dat de cultuur die zij zo hooglijk waardeert, haar oorsprong juist in die oppervlakkigheid vindt. Hij citeert een gezaghebbend recensent uit de eerste helft van de negentiende eeuw, kort na het verschijnen van de Negende van Beethoven. "Elegantie, puurheid en maat, die de basisprincipes van onze kunst vormden, maken geleidelijk plaats voor een nieuwe, frivole en pompeuze stijl die wordt gehanteerd door de oppervlakige talenten van onze tijd. Hersenen die, door opvoeding en gewoonte, nergens anders aan kunnen denken dan aan kleren, mode, roddels, romans lezen en morele losbandigheid, zijn nauwelijks in staat te genieten van de ingewikkeldere, minder koortsachtige geneugten van de wetenschap en de kunst. Beethoven schrijft voor díé hersenen (...)" Baricco kan een glimlach niet onderdrukken, je voelt het.

Baricco bood mij met dit boek houvast, verwondering en verwarring. Die drie elementen zal ik hieronder uitwerken. Maar laat ik beginnen met een kritische noot, want die is er ook.


Ik wilde je alleen maar even aan het denken zetten

In nauwelijks vijf pagina's werkt Baricco een hypothetische, maar zeer verstrekkende gedachte uit. De gedachte dat de afrekening met de gruwelijke en oorlogszuchtige twintigste eeuw een belangrijke drijfveer voor de barbaren is. De redenering luidt ongeveer als volgt. De cultuur van de beschaving met haar eisen van diepgang en reflectie was voor veel mensen onhaalbaar. Die cultuur vroeg eenvoudigweg te veel van hen. Als reactie of compensatie zochten die mensen een alternatief. En vonden dat in het ideaal van de natie en het ras. Met alle catastrofale gevolgen vandien. De barbaren daarentegen zochten juist beschutting tegen die ramp van hun voorvaderen. Hier toont Baricco zich voor mijn gevoel te simplistisch. Oppervlakkigheid mag dan tegenwoordig een deugd zijn, de uitwerking van een dergelijke gedachte vereist nog altijd uitvoerige analyse en diepgang. "Ik wilde je alleen maar even aan het denken zetten", zo besluit hij zijn vijf pagina's. Gelukkig is dit zijn enige faux pas.


Houvast: André Rieu als nieuwe Beethoven

Behalve dat Baricco houvast biedt bij het begrijpen van je kinderen, leert hij je ook nieuwe cultuurverschijnselen anders te duiden. Dat wil zeggen: niet meteen te veroordelen. Op 5 juli 2013 schreef Govert Derix een artikel in de Volkskrant over het succes van André Rieu in Brazilië. Dat succes is eclatant, Rieu is in tout Brazilië te ontwaren. En evenals de recensent van Beethoven verkettert de culturele elite hem. Zij heeft grote moeite met Rieu als -in termen van Derix - de vleesgeworden globalisering van de klassieke muziek. Ik heb nog steeds niet veel met zijn muziek, maar merk toch dat ik milder ben geworden in de waardering van zijn artistieke prestaties.


Verwondering: biografieën in de boekhandel

Kort na het lezen van de Barbaren stapte ik een AKO-boekwinkel binnen. Mij viel op dat de biografieën je om de oren vliegen. Over André Hazes, Ronald Koeman, Zlatan Ibrahimovic, prinses Beatrix, René van der Gijp en vele anderen. Verwondering maakte zich van mij meester. "Die dekselse Baricco, hij had gelijk met zijn beschouwing over boeken", schoot door mijn hoofd. De essentie van die beschouwing is dat het hedendaagse boek gebruikt wordt voor het doorgeven van betekenissen die elders, buiten het boek, zijn gegenereerd. Madame Bovary vond haar betekenis in het boek van Flaubert zelf, de biografie van Hazes is alleen maar een doorgeefluik voor hetgeen televisieproducties en de musical al hebben laten zien. Gelukkig trof ik, als man van middelbare leeftijd, ook nog het boek Stoner tussen de biografieën.



Verwarring: de kathedralen van de barbaren?

Tot slot. Baricco laat je achter met een kiezel in je schoen. Hij creëert verwarring, vragen waar je het antwoord niet op weet. Mijn kiezel gaat over de kwaliteit van hetgeen de barbaren voortbrengen. Baricco spreekt over een herformulering van het concept van kwaliteit. Kwaliteit zit niet meer zo zeer in een ideaal van permanentie, vast en voltooid, maar veeleer in een beweging, een reis. Dat mag allemaal waar zijn, maar hoe zit het dan met de duurzaamheid van de producten van de barbaren? En van welke barbaarse producten zullen mensen over vijfhonderd jaar genieten? Vanaf het jaar 1200 verrezen talloze kathedralen in Europa. Mensen bouwden deze met veel toewijding en inspanning, soms wel vele decennia lang. Het gevolg is wel dat wij er vandaag de dag nog volop van genieten. Welke kathedralen bouwen de barbaren? Ik ben er nog niet uit.


Paul Strijp, 16 augustus 2013

woensdag 31 juli 2013

Paul Verhaeghe krijgt zijn Identiteit niet scherp



BOEK
Paul Verhaeghe  Identiteit. De Bezige Bij, Amsterdam, 2013.


Het einde van de vorige eeuw. Toen is, als we Paul Verhaeghe mogen geloven, alle ellende begonnen. Vanaf dat moment ontstond voor ons allemaal de noodzaak om 'het' te maken. Succes werd de maatstaf. Deze neoliberale denkwijze doordringt volgens Verhaeghe alle aspecten van ons dagelijks leven en -belangrijker- bepaalt ook onze identiteit. Een prikkelende hypothese als startpunt voor zijn boek. Helaas laat de auteur een overtuigende bewijsvoering achterwege.


Ben ik dat wel?

Verhaeghe introduceert een interessant, dynamisch identeitsbegrip. Identiteit is niet iets wat voor het leven vastligt. Integendeel, identiteit is de uitkomst van een continue zoektocht. Een zoektocht naar de balans tussen het samenvallen met en juist het afstand nemen van de ander. Volgens Verhaeghe worden we niet met onze identiteit geboren. Wie we worden, hangt af van de interactie met onze omgeving. In een stabiele omgeving verandert onze identiteit geleidelijk, op ons vijftigste zijn we iemand anders dan toen we vijfentwintig waren.

Deze plaatsbepaling deed me onwillekeurig denken aan de column van recensent Arjan Peters in de Volkskrant van 30 maart 2013. "Want je verandert, ook al blijf je hetzelfde. Ben ik dat wel, vroeg Karl Ove Knausgärd zich af toen hij drie jaar geleden naar de babyfoto's keek die zijn ouders begin 1969 van hem hadden gemaakt. Het leek hem bijna verkeerd om het woord 'ik' te gebruiken voor het kreeftrode krijsende ventje op de commode".








Wat gebeurt er met de balans?

Terug naar Verhaeghe. Die balans, daar gaat het bij hem dus om. De balans tussen het verlangen om samen te vallen met de ander en het verlangen naar autonomie. Als de hedendaagse neoliberale cultuur met zijn accent op succes, competitie, het bereiken van de top en efficiency onze identiteit sterk zou bepalen (zoals Verhaeghe beweert), dan zou die balans dus verstoord moeten worden. Of op zijn minst verschuivingen moeten ondergaan. En op dat punt blijft de auteur in gebreke.

De relatie tussen het neoliberale marktdenken en de veranderingen in onze identiteit in termen van balanswijzigingen, stipt hij slechts fragmentarisch en oppervlakkig aan. Zie de pagina's 142, 163, 208, 220 en 227. Op pagina 220 bijvoorbeeld stelt hij dat zelfs hoogopgeleiden tegenwoordig bij de organisatie van hun werk enkel verantwoordelijkheid voelen, maar niet betrokken worden bij het nemen van beslissingen. Daardoor hebben zij niet meer het gevoel erbij te horen, deel uit te maken van een gemeenschap. Het mag allemaal waar zijn, maar of die hoogopgeleiden daardoor méér met hun identiteit worstelen in vergelijking tot die van dertig jaar geleden? Ik weet het niet, maar Verhaeghe slaagt er niet in om te overtuigen.

In plaats daarvan put de auteur zich in een veelvoud aan pagina's uit in een lethargie aan cultuurpessimistische beschouwingen. Over de kwalijke kanten van het hedendaagse output-denken en de ideologie van 'meten is weten', over die vermaledijde regelovervloed, over de media natuurlijk, over de tekorten van de hedendagse opvoeding en over nog wat van die zaken. Helaas verzuimt hij hier telkens om de relatie te leggen met die verschuivingen in balans. Ook toont Verhaeghe zich wel van zijn somberste kant. Ik zou het interessant hebben gevonden als hij ook aandacht had besteed aan de moderne virtuele online identiteiten die al een jaar of vijftien op het internet ontstaan. Moeten we ons daar ook zorgen over maken?





Eindoordeel

Dit boek bevat een aantal zeer interessante beschouwingen. Niet alleen over identiteit, maar ook bijvoorbeeld over Het Tekort. Bij het lezen daarvan (pagina 156) liepen de rillingen over mijn rug. Zó mooi. "Zowel het besef dat er geen definitief antwoord bestaat voor ons tekort als de volgehouden inspanning om, samen met en voor anderen, toch antwoorden te construeren, is het resultaat van een geslaagde opvoeding. Daarbij hebben ouders hun kroost duidelijk gemaakt dat er niet alleen materiële beperkingen zijn aan wat ze kunnen geven, maar dat er ook een intrinsieke onmogelijkheid bestaat om het menselijk verlangen volledig in te vullen. Wat we ook krijgen, wat we ook geven, er zal nooit een definitief antwoord komen. De allermooiste definitie van de liefde, ooit verwoord door Jacques Lacan, luidt dan ook: 'L'amour, c'est donner ce qu'on n'a pas', liefde is geven wat men niet bezit." 

Had Verhaeghe er maar een verzamelbundel van gemaakt. Minder ambitieus dan nu. Gewoon een bundel, met wat gedachten en overpeinzingen. Daar is niets mis mee. Want nu ontbreekt de rode draad, de auteur overtilt zich.


Paul Strijp
Diemen, juli 2013

vrijdag 19 juli 2013

Paul van Tongeren is in Leven is een Kunst te bescheiden



BOEK
Paul van Tongeren Leven is een kunst. Over morele ervaring, deugdethiek en levenskunst. Klement Pelckmans, Zoetermeer, 2013.


In januari van dit jaar las ik een artikel in Filosofie Magazine, getiteld 'Kunnen we omgaan met het onverwachte?'. Een hoogst interessant interview met Paul van Tongeren, hoogleraar ethiek aan de Radboud Universiteit en die van Leuven. De man had behartigenswaardige levenslessen in petto. We zijn niet eens meer in staat om uitdrukking te geven aan dat wat ons leven betekenis verleent. Het meest treurige voorbeeld hiervan is de schraalheid van veel hedendaagse geboortekaartjes. Van Tongeren maakt ons ook een illusie armer: de ingrediënten voor het goede leven hebben we niet in eigen hand. Zonder de dichters gebeurt er niets. Kortom: een aanval op, zo u wilt een afrekening met de maakbaarheid van het geluk.  Ik was gegrepen. En besloot terstond om zijn boek aan te schaffen.






Dat boek is zeer de moeite waard, maar helaas toch ook een beetje een tegenvaller. De levenslessen uit het interview komen in het boek maar zeer mondjesmaat voor het voetlicht. In plaats daarvan wijdt de auteur zijn eerste twee hoofdstukken (zo'n kleine honderd bladzijden) aan beschouwingen over de aard en de functie van ethiek en de hermeneutiek. Dat had voor mij niet gehoeven. Die hoofdstukken voelen als huiswerk, als corvee. Het boek komt langzaam op gang, ik ben zo bang dat lezers daardoor afhaken.


De waarde van passiviteit

Van Tongeren beschrijft vervolgens zes perspectieven op het goede leven. De klassieke deugdethiek van Aristoteles, de christelijke interpretatie en vernieuwing daarvan, de Nietzsche-variant, de moderne levenskunst van Schmid en Dohmen, de psychoanalytische benadering en zijn eigen positie. Die laatste valt het best te duiden als de ethiek van de kunstenaar. De kunst verzoent ons immers met dat wat in het leven ondraaglijk blijft, de kunst helpt ons om het futiele en het fragiele van het menselijke bestaan onder ogen te zien. "Het ware geluk is voor de mens niet weggelegd, wel momenten van geluksgevoel", aldus Van Tongeren. Hij maakt daarbij dankbaar gebruik van de christelijke traditie die -  sterker dan Aristoteles en Nietzsche- de nadruk legt op de waarde van passiviteit. We moeten kunnen ontvangen wat ons in het leven gegeven of juist onthouden wordt. Doe eens wat minder je best, is zijn boodschap. Met nauwelijks verholen weerzin neemt Van Tongeren daarmee afstand van de benadering van Dohmen en Schmid.





Voor wie kan dit boek interessant zijn?

Voor iedereen die troost zoekt in dit leven. Voor iedereen die zich interesseert voor de historische ontwikkeling van het denken over het goede leven. En tot slot voor iedereen die zich realiseert dat de vele handboeken met recepten voor een gelukkig leven, iets tragisch in zich herbergen. Hoe harder je je best doet, hoe verder dat geluk vaak verwijderd is. Of zoals mijn moeder ooit verzuchtte: we moeten leren inzien dat het ploeteren is in dit leven.


Eindoordeel

Het artikel in Filosofie Magazine bood mij uiteindelijk meer dan het boek. En dat is toch wel jammer. Het is doodzonde dat Van Tongeren zo weinig woorden wijdt aan zijn eigen positie. De man is te bescheiden. Mijn advies. Breng zo spoedig mogelijk een nieuwe druk uit, comprimeer de eerste twee hoofdstukken en besteed ten minste een heel hoofdstuk aan je eigen ethiek. Dat geboortekaartje, mijnheer van Tongeren! Dat geboortekaartje: hoe zou u dat ontwerpen?


Paul Strijp
Italie, zomer 2013