Translate

maandag 29 augustus 2016

Peter Bieri sterft in waardigheid in Een manier van leven



BOEK
Peter Bieri  Een manier van leven. Over de vele vormen van menselijke waardigheid. Vertaling Hans Driessen. Wereldbibliotheek. Amsterdam, 2015.


Ooit bood ik de redactie van een wetenschappelijk tijdschrift een artikel aan. Dat werd geweigerd. De toelichting in de afwijzingsbrief was een even kort als dodelijk éénregelig zinnetje: de auteur bestrijkt heelal en omstreken. Anders gesteld: géén focus, géén scherpte. Aan die pijnlijke herinnering moest ik denken bij het lezen van dit boek. Bieri etaleert een veelheid aan lezenswaardige en soms prachtige noties. Maar een coherent concept over waardigheid? Neen, dat heb ik niet kunnen ontdekken. Na lezing van dit boek duizelt het. Voor Bieri is alles in dit leven waardigheid.




Over de auteur


Peter Bieri (1944) is een Zwitserse taalfilosoof die in Berlijn woont. Bij het brede publiek is hij bekend als Pascal Mercier. Onder dat pseudoniem schreef hij de roman Nachttrein naar Lissabon. Bieri is een bildungsfilosoof: binnen een zekere speelruimte zijn mensen vrij om hun leven vorm te geven. Centraal staat de wil. Een vrije wil is iets waaraan je hard moet werken. Die wil moet je je toeëigenen. Niet weten wat je wilt, maakt iemand zeer onvrij (bron: Joep Dohmen (red.) Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven. Ambo - Anthos, Amsterdam, negentiende druk 2014, p. 429). 












Overeenkomst tussen Mercier en Bieri

Van de roman Nachttrein naar Lissabon, die ik een jaar of vijf geleden gelezen heb, is mij altijd één passage bijgebleven.


"Want dat is de zin van een afscheid in de volle, doorslaggevende betekenis van het woord: dat twee mensen, voordat ze uit elkaar gaan, zich tegenover elkaar uitspreken hoe ze elkaar hebben gezien en beleefd. Over wat er tussen hen is gelukt en wat er is mislukt. Daar is moed voor nodig; je moet de pijn over de dissonanties kunnen verdragen. Het gaat erom ook de dingen te erkennen die onmogelijk waren (...) De lafhartigheid van een afscheid ligt daarentegen in de ophemeling: in de verleiding de dingen die geweest zijn in een gouden licht te dompelen en al wat donker was weg te liegen.(pagina's 297 - 298)

Ik vond dat fragment zó mooi. En warempel, in Een manier van leven lezen we een variatie op dit thema. Bieri beschrijft de dilemma's rondom het afscheid van een stervende. Moet je zo iemand ook ongezouten de waarheid vertellen? Of bestaat er zoiets als verdedigbare leugens aan het sterfbed?


"Het kunnen goedbedoelde leugens zijn over de kwaliteiten van de stervende, over zijn prestaties, zijn aanzien, zijn morele integriteit, over gevoelens van genegenheid en waardering die anderen hem zogenaamd toedichten (...) Het zouden leugens zijn die hem met een verfraaid zelfbeeld lieten sterven (...) Dat is geen gering voordeel (...) Maar er zou ook een knagende twijfel kunnen blijven. We zijn zojuist, op dit belangrijke moment, een echte ontmoeting uit de weg gegaan en hebben hem niet serieus genomen. (...) We zouden het ook zo kunnen ervaren dat de leugens hem hebben beschadigd. Ze hebben hem de kans ontnomen op het laatst met zichzelf in het reine te komen". (pagina's 348 - 349)


Over scheidingen en zwijgzaamheid naar binnen


Dit zijn natuurlijk geen kinderachtige dilemma's. De levensvraagstukken en -wijsheden die Bieri aansnijdt gáán ergens over. En zo wemelt het van de interessante en prachtige fragmenten. Met het oog op de omvang van het boek (een kleine vierhonderd bladzijden) lijkt het me passend om daar nog drie voorbeelden van te geven.


"Soms scheiden onze levenswegen zich. Misschien zul je elkaar weer tegenkomen, maar het gemeenschappelijke leven is voorbij. In de pijn van de scheiding ligt het besef van de fragiliteit van alle relaties besloten, het besef van de voorlopigheid van al het beleven en delen, van al het beloven en hopen. Het is het besef - geheel en al van sentimentaliteit ontdaan - dat je in laatste instantie eenzaam bent. Waardigheid is een manier om tegen deze pijnlijke ervaring bestand te zijn" (pagina 153)

"Onderdeel van een scheiding is het inzicht dat elke verbinding een stuk ongeleefd leven betekent, het afzien van dingen die je ook had kunnen beleven. (...) Het gaat erom de ander het recht op een open toekomst te gunnen, ook al leidt de koers naar die toekomst weg van jezelf" (pagina 154)

"En is zwijgzaamheid per slot van rekening niet alleen naar buiten maar ook naar binnen toe belangrijk? Het is mogelijk dat je met de woorden niet alleen tegenover anderen aarzelt maar ook tegenover jezelf. Dat je aarzelt iets voor jezelf uit te spreken of op te schrijven, ook al kun je er zeker van zijn dat niemand er ooit lucht van krijgt. Misschien komt dat wel doordat je iets voor jezelf wilt ontkennen: angst, afgunst, leedvermaak. (...) Het is ook mogelijk dat het erom gaat het gevoel, dat nog niet is aangetast door woorden, in die toestand te laten, omdat je vermoedt dat de inhoud ervan zou veranderen als het onder woorden werd gebracht. (...) Zou je niet kunnen zeggen dat het onder woorden brengen van een ervaring die ervaring onttovert? Dat de ervaring haar tover verliest die in het onuitgesprokene, geheimzinnige, raadselachtige besloten ligt? En dat daarom het binnenste domein ook in deze zin teert op onze zwijgzaamheid?" (pagina's 184 - 185) 



Afbeeldingsresultaat voor peter bieri



Waar is de rode draad?


Kortom: een overvloed aan behartenswaardige levenswijsheden en dilemma's. Maar wat ontbreekt is een coherent concept. Zeg maar: een rode draad door al die noties. Iets waarvan duidelijk wordt: kijk, dat is nu het kenmerkende van waardigheid. Bieri gaat op twee punten de mist in.


Hij stelt zich tot doel is om de intuïtieve inhoud van de ervaring van waardigheid uitputtend te beschrijven. Aan die waardigheid onderscheidt hij drie dimensies: de manier waarop je door andere mensen behandeld wordt, de manier waarop jij die anderen behandelt en de manier waarop je tegenover jezelf staat. In de eerste schreden van de zoektocht van Bieri naar waardigheid langs deze drie lijnen kristalliseert zich een welhaast sartriaans concept uit. Als één van beiden in een relatie door de ander tot object wordt gemaakt, dan is voor Bieri sprake van verlies van waardigheid. Jean-Paul Sartre kon dat ook altijd zo mooi verwoorden: in een relatie probeert de ene mens (pour soi) de andere mens altijd tot object (en soi) te maken en hem daarmee van zijn vrijheid te beroven. Bieri voegt daar nog iets aan toe. Waardigheid ligt besloten in het recht om je te beschermen tegen de willekeur van de ander en tegen de mogelijkheid van de ander om jou het genot in te prenten dat hij aan die willekeur beleeft.


So far so good. Echter, deze noties -en daarmee gaat Bieri voor de eerste keer de mist in- blijken niet dragend voor de rest van zijn concept over waardigheid. Dat concept divergeert, waardigheid waaiert alle kanten uit. Om slechts een paar voorbeelden te noemen: waardigheid is de moed om affecten toe te laten waarmee je je kunt identificeren (pagina 75), waardigheid is het inzicht dat onze innerlijke zelfstandigheid berust op drijfzand (pagina 85), waardigheid is een manier om tegen de pijnlijke ervaring van de eenzaamheid bestand te zijn (zie citaat hierboven), waardigheid is ook de oprechtheid en de moed om voor jezelf te staan (pagina 221). En zo gaat dat nog een tijdje door. Vanzelfsprekend ontlenen deze definities hun betekenis aan verschillende contexten. Bieri zal er zijn bedoeling mee gehad hebben, maar ik had er grote moeite mee. Waardigheid bij Bieri is alles. Zijn concept discrimineert niet.

Bieri gaat ook nog de mist in door de begrippen waardigheid, zelfstandigheid en zelfrespect door elkaar te gebruiken. Dat maakt de zaak er bepaald niet scherper op.


Te mooie werkstukken

Mijn vader waarschuwde mij vroeger wel eens, als hij mij begeleidde bij mijn huiswerk, voor het schrijven van werkstukken die te lang en te goed waren. "Jongen, waak ervoor dat je sterft in schoonheid", zei hij dan. Met dit boek sterft Peter Bieri in waardigheid.


Paul Strijp, 29 augustus 2016

dinsdag 23 augustus 2016

René ten Bos heeft géén oog voor het geluk van mensen in Bureaucratie is een inktvis



BOEK
René ten Bos Bureaucratie is een inktvis. Boom. Amsterdam, Tweede oplage, 2015.


Een fenomenologische analyse van het verschijnsel bureaucratie. Dat is wat René ten Bos in dit boek levert. Hij laat zien hoe bureaucratie zich aan ons allemaal, of je dat nu wilt of niet, "aandient". Opdringt eigenlijk. En als de bureaucratie dat heeft gedaan, dan kom je er ook nooit meer van af. De auteur bedient zich daarbij van de stijlfiguur van de parodie. Licht spottend en met een glimlach. Iedereen die zelf werkzaam is in een bureaucratie zal de -soms pijnlijke- beschrijvingen herkennen. In die parodie gaat hij echter voorbij aan wat hij zelf noemt het serieuze van bureaucratie. Dat serieuze schuilt in rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Mensen moeten er van op aan kunnen dat een overheid Jantje op dezelfde manier behandelt als Pietje. Om dat waar te maken heeft een overheid de bureaucratie hard nodig. Voor dat essentiële aspect heeft Ten Bos geen aandacht.











Bureaucratie om mensen gelukkig te maken


Ruim vijftien jaar geleden gaf Saskia Stuiveling, toenmalig president van de Algemene Rekenkamer een interview in NRC Handelsblad. Zij reageerde op de uitkomsten van een onderzoek naar de factoren die mensen gelukkig maken of juist niet.

"(...) - het feit dat je van de openbare dienst verwacht dat er volgens de regels, voorspelbaar, wordt gefunctioneerd. Dat er eerlijk en fair gewerkt wordt, dat jan-met-de-pet niet anders wordt behandeld dan iemand die het wat verder heeft geschopt. Gelijke monniken, gelijke kappen. Die eerlijkheid bleek een bouwsteen van het geluk van de mensen in de samenleving" (NRC, 19 mei 2000). En dit jaar nog stelde Sandra Groeneveld, hoogleraar Publiek Management, in haar oratie: "Bureaucratie is noodzakelijk in een democratische rechtsstaat, omdat mensen van de overheid op aan moeten kunnen".


Het zijn precies deze noties die ik mis in het boek van Ten Bos. De fundamentele waartoe-vraag wordt niet of nauwelijks beantwoord: waartoe dient bureaucratie, wat is haar externe maatschappelijke functie? Het enige wat hij hierover opmerkt, is dat bureaucratie noodzakelijk is voor het financieel beheer in een kapitalistische samenleving. Om even later op te merken dat bureaucratie ook voor de klassieke socioloog Weber een onmisbare schakel is in een democratische samenleving (pagina's 20 en 21). Maar daar laat Ten Bos het bij. Het heeft mij zeer bevreemd dat de auteur deze externe wezensvraag zo stiefmoederlijk behandelt.




Bureaucratie van binnenuit



Wat heeft Ten Bos dan wel gedaan? Hoewel hij geen expliciet doel formuleert en de structuur van zijn betoog best moeilijk is te doorgronden (hij bouwt zijn verhaal op aan de hand van een door hem te verdedigen these, een stelling en twee hypothesen) zou je kunnen zeggen: de auteur beschrijft de aard van de bureaucratie van binnenuit. Vanuit de wereld van de mensen die er werkzaam zijn, de bureaucraten. Die worden door hem consequent inktschijters genoemd. En de beschrijving van die binnenwereld is op zichzelf meesterlijk. Vol raffinement en ironie.

De essentie van zijn betoog is dat, zo lang geld de basis is van onze samenleving, bureaucratie onafwendbaar is. We krijgen er allemaal mee te maken, of we dat nu willen of niet. En sterker: elk mens is vatbaar voor de mentaliteit die een bureaucratie vereist. Dat is op zichzelf best wonderlijk omdat die mens ondergeschikt wordt gemaakt aan de functie die hij vervult. Hij voelt zich er zelfs miskend. Ten Bos noemt bureaucratie een hyperobject. Dat is geen concreet waarneembaar voorwerp maar een soort oceanische ruimte waarin je makkelijk kunt verdrinken. Als bureaucratie zich eenmaal meester van je heeft gemaakt, dan kleeft hij je aan. En laat hij je ook nooit meer los.

Een belangrijke notie is de vaststelling dat een bureaucraat de nadruk legt op perfectionering van het systeem en niet op verbetering of vernieuwing. Daardoor is middelmaat de norm in plaats van de veel met de mond beleden excellentie. Die middelmatigheid leidt overigens wel tot orde en stabiliteit, maar heeft die vervreemding-van-zichzelf als keerzijde. De mens wordt een mengwezen tussen mens en functie. Van een bureaucraat weet je nooit wat hij echt voelt of denkt. Tezelfdertijd is die ondoorgrondelijkheid ook weer essentieel voor zijn functioneren.

De auteur eindigt pessimistisch. Hij ziet bureaucratie overal om zich heen slaan, óók en juist in domeinen waar dat niet gewenst is (onderwijs, zorg). Verder gaat de politiek volgens hem steeds meer op management lijken waardoor ook politici bureaucraten zijn geworden. Zijn grote angst is dat het innerlijk van de bureaucraat zo ver is uitgehold dat er überhaupt geen enkel verhaal of boodschap nog bij hem binnendringt. In plaats daarvan is de bureaucraat alleen gericht op het instandhouden van zijn eigen soort en werk.



Afbeeldingsresultaat voor rene ten bos



Feest der herkenning

Elke rechtgeaarde bureaucraat zal de beschrijving van Ten Bos herkennen en met een glimlach lezen. Soms ook met een van lichte pijn verbeten gezicht, want zijn observaties zijn soms pijnlijk raak. Regelmatig betrapte ik me op de gedachte: verrek, hij heeft gelijk, zo werkt dat inderdaad.


Om een paar voorbeelden te noemen. Allereerst die hang naar de middelmaat. Die is er inderdaad. Je mag best excelleren in een bureaucratie, maar binnen de kaders! Out-of-the-box denken wordt gestimuleerd, maar is per definitie onmogelijk. De kaders van de principaal (de opdrachtgever) zijn immers van staal. Volgens Ten Bos passen bureaucraten camouflage toe. Ook dat is herkenbaar. Zij vallen weg tegen de achtergrond van hun principaal. Die treedt op de voorgrond. Wee de bureaucraat die hem naar de achtergrond verdringt. Dat staat gelijk aan zelfmoord. Evenzeer herkenbaar is de obsessie voor hiërarchie, die zit in het systeem ingebakken. En tot slot het mysterieuze rondom de functie. Hoeveel bureaucraten dragen wel niet de aanduiding strategisch in de naam van hun functie? Strategisch beleidsadviseur: wat doet die eigenlijk anders dan een gewoon beleidsadviseur? Na meer dan vijfentwintig jaar in diverse overheidsbureaucratieën gewerkt te hebben: ik weet het nog steeds niet.


Er was één opmerking die ik niet herkende. Op pagina 64 schrijft Ten Bos dat mensen in een bureaucratie niet weten of ze het goed doen of niet. Toegegeven, een bureaucratie loopt niet over van het geven van feedback. Maar daarin is een bureaucratie niet uniek, in Nederland zijn we daar gewoon niet goed in. Dat neemt niet weg dat, zo is mijn ervaring, de meeste overheidsorganisaties over deugdelijke beoordelingssystemen beschikken. Dat zijn weliswaar bureaucratische instrumenten, maar die zorgen er toch wel voor dat je weet waar je aan toe bent.


Het pessimisme van Ten Bos deel ik evenmin. Bureaucratie is onuitroeibaar en dat is maar goed ook. Maar elk systeem, óók een bureaucratie, roept tegenkrachten op. In een bureaucratie blijven die weliswaar keurig binnen de lijntjes, binnen de kaders. Maar ze zijn er wel, die tegenkrachten. De huidige populariteit van het boek Verdraaide organisaties van Wouter Hart is wat dat betreft veelzeggend. De boodschap van Hart is eenvoudig: doe niet zo maar iets wat wordt voorgeschreven, maar vraag je bij alles af wat de bedoeling is. Verder zorgt de moderne informatietechnologie voor een tegendruk op een andere bron van zorg van Ten Bos, namelijk de informatiestroom die altijd van boven naar beneden loopt. Die technologie trekt zich niet zo heel veel van de piramidale structuur van een bureaucratie aan en voorziet een organisatie op alle niveaus van informatie. Vaak weten medewerkers iets eerder dan de hoogste baas.



Een niet helemaal geslaagde parodie

Zonder respect voor het oorspronkelijke serieuze model lukt de parodie niet, schrijft Ten Bos op pagina 103. Daarin schuilt het manco van dit boek. De parodie van Ten Bos richt zich op de binnenkant, het werk van bureaucraten. Het oorspronkelijke serieuze model van bureaucratie daarentegen ontleent haar betekenis aan de buitenkant, het geluk van mensen in de maatschappij. Als Ten Bos zich óók op die buitenkant had gericht, dan had hij nog steeds kunnen laten zien dat het gedrag van bureaucraten soms inderdaad lachen-gieren-brullen is. Maar dat gedrag dient wel een hoger doel. Geluk van mensen dus. En niet, zoals hij suggereert, het doel om als een speeltje of instrument de liberalen en kapitalisten te dienen. Dat maakt zijn parodie toch een stuk minder geslaagd.


Paul Strijp, 23 augustus 2016 

























vrijdag 12 augustus 2016

Tien gedachten naar aanleiding van het boek Na de oorlog van Tony Judt



BOEK
Tony Judt  Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945. Vertaald door Hanneke Bos en Wybrand Scheffer. Uitgeverij Contact. Amsterdam / Antwerpen, 2006.


Zijn boek had net zo goed Het knotsgekke Europa kunnen heten. Of Het mirakel Europa. Want de ontwikkeling van het naoorlogse Europa leest als een aaneenschakeling van wonderlijke historische momenten en episoden. Zoals de duizelingwekkende snelheid waarmee het sovjetrijk uiteen viel. Of het verval van Groot-Brittannië: in dertig jaar van de leider van een wereldimperium naar een land op de rand van een faillissement. En wat te denken van Duitsland dat in 1946 het zorgenkind van de geallieerden was en zich vervolgens ontpopt tot het onbetwiste economisch centrum van Europa? Of van de Verenigde Staten? Dat voorziet Europa met het Marshall-plan van een strategisch programma voor de wederopbouw en wordt vijftig jaar later door datzelfde Europa nog net niet "uitgekotst". Het grootste wonder is misschien nog wel dat Europa een gedaantewisseling ondergaat. Van een ronkende puinhoop vlak na de Tweede Wereldoorlog naar een continent dat in 2004 beschikt over een grondwettelijk verdrag in de grondverf. De Britse historicus Tony Judt (1948 - 2006) schreef een door vriend en vijand bewierookt standaardwerk. Van iets meer dan duizend pagina's.


Oceanisch, zo luidde de kwalificatie van een collega die mij dit boek aanbeval. Dit boek valt niet samen te vatten, zo lezen we op de omslag. Aan een samenvatting waag ik mij dan ook maar niet. In plaats daarvan geef ik tien gedachten weer. Gedachten over zaken die mij opvielen, verrasten, verbaasden, schokten, ontroerden of anderszins raakten.





1. Dat nooit wéér gebeurt toch wéér


Hoe vaak heb je de beelden over de Tweede Wereldoorlog al niet gezien of de cijfers over de aantallen slachtoffers gelezen? En toch schrik je er weer van. Judt beschrijft het Europa van na de oorlog, maar ontkomt er niet aan om aandacht te schenken aan de weerzinwekkende gebeurtenissen van die oorlog zelf. De vele miljoenen doden vliegen je om de oren, de methoden van barbarisme laten je niet onberoerd. Maar het meest schokkende schuilt natuurlijk in de herhaling. Als naoorlogse generatie zijn we opgegroeid met de geruststellende gedachte Dat nooit wéér. En dan, vijftig jaar later, gebeurt het toch weer. Het is: etnische zuiveringen in Europa. Weliswaar niet door bij de Europese Gemeenschap aangesloten landen, maar door de Joegoslavische republieken Servië en Kroatië.


"Maar Joegoslavië was anders. Juist doordat de verschillende bevolkingsgroepen zo vermengd waren (...) bood het land zulke vruchtbare mogelijkheden voor demagogen als Milosevic en zijn Kroatisce tegenhanger Franjo Tudjman. (...) Srebrenica was de ergste massamoord in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog (...) het was enkele decennia geleden in Europa ook al gebeurd toen, verspreid over het hele continent en onder de dekmantel van een oorlog, gewone mensen buitengewone misdaden begingen". (pagina's 833, 840 en 849).


 


2. Eeuwige worsteling met het verleden


Judt spaart niemand. Genadeloos laat hij zien hoe vrijwel alle naoorlogse regeringen worstelden met hun onfrisse verleden. Concreter: met hun actieve (Frankrijk) dan wel passieve (Nederland) bijdrage aan de deportatie van joden. Dat gold zowel de West- als de Oost-Europese regeringen. Die lieten geschiedenis en fictie soms naadloos in elkaar over lopen. Maar in zijn veroordeling toont Judt zich tezelfdertijd buitengewoon pragmatisch. En daarmee ook mild. In het leven moet je soms vergeten om verder te kunnen. Anders gesteld: het vergeten van een gitzwart verleden was een noodzakelijke voorwaarde voor de wederopbouw. Die mildheid trof mij.


De auteur laat ook zien dat jongere generaties soms geen boodschap hebben aan dat belaste verleden van hun ouders. Jonge mensen willen verder, een nieuw land opbouwen. Dat was ook één van de redenen van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Maar Europa zal eeuwig belast blijven met de herinnering aan Auschwitz, zo spreekt Judt streng. Zie hier één van de grootste opgaven voor het toekomstige Europa, lijkt mij.



3. Geschiedenis is continuïteit


Het was alsof de wereld helemaal opnieuw opgebouwd moest worden. De wederopbouw als een tweede schepping, een herkansing. Dit is het beeld van de eerste vijf jaren na de Tweede Wereldoorlog. Je zou zeggen: allemaal condities om de geschiedenis opnieuw te laten beginnen. Stunde Null noemen de Duitsers dat. Maar zo werkt dat natuurlijk niet, zelfs niet bij een gebeurtenis die de wereld zo op zijn kop zet. De historische tradities en ontwikkelingslijnen van vóór de oorlog staken gewoon weer de kop op. Judt geeft daar diverse voorbeelden van. Die verschaffen dit boek een prachtige bredere context.


"De bolsjewieken richtten een enorme, permanente schade aan door de Sovjet-Unie los te snijden van zijn banden met de Europese geschiedenis en cultuur. Maar hun achterdocht jegens het Westen en hun angst voor westerse invloeden stonden niet op zich: ze wortelden in slavofiele teksten en praktijken, die ingegeven waren door onbehagen en tot ver voor 1917 teruggingen". (p. 253).



Maar los van die continuïteit zijn er soms natuurlijk ook heuse game-changers in het spel. Zoals de Korea-oorlog van 1949. Een gebeurtenis die ogenschijnlijk los stond van Europa, maar die door wederzijdse beeldvorming de verhoudingen tussen de westerse en communistische landen definitief bevroor. En daarmee het begin van de Koude Oorlog inluidde. Ook het feit dat bepaalde personen het toevallig goed met elkaar kunnen vinden, kan de loop van de geschiedenis een andere wending geven. Zo is de hedendaagse verhouding tussen Slowakije en Tsjechië mede bepaald door het mannenwerk tussen hun beider premiers, Meciar, resp. Klaus.




4. Die Fransen toch!


Het land stond bol van de trauma's. Tussen 1814 en 1940 was Frankrijk maar liefst vijfmaal bezet door de Duitsers. De nederlaag die Hitler de Fransen in 1940 bezorgde was één van de grootste militaire rampen uit de wereldgeschiedenis. Haar regering tijdens de Tweede Wereldoorlog, het Vichy-regime, collaboreerde als wettelijk gezag met de nazi's. Na de oorlog stonden de Fransen doodsangsten uit, bang als ze waren voor een te sterk Duitsland in Europa. Tot overmaat van ramp werden ze ook nog eens als een klein jongetje buitengesloten door de geallieerden. De Gaulle werd gewoon niet uitgenodigd voor overleg. Het enige krediet dat ze hadden was hun positie als koloniale mogendheid. Maar dan! Begin jaren vijftig trok Frankrijk zich aan de haren uit het moeras omhoog. Toonde zich de initiator èn schepper van de Europese samenwerking. Voor alle duidelijkheid: daar lag een welbegrepen eigenbelang aan ten grondslag, de Fransen realiseerden zich maar al te goed dat ze de Duitsers nodig hadden voor steenkool en cokes.






Wat mij trof is dubbelzinnige rol van de Fransen. Want ondanks die voortrekkersrol staan ze later toch weer op de rem. Bij de toelating van Groot-Brittannië, Spanje, Portugal en de voormalige communistische landen en bij de eenwording van Duitsland: altijd maar weer traineren! Gekrenkte trots en vernedering uit het verleden bepalen eeuwenlang het gedrag van de Fransen. Wat allemaal niet wegneemt dat Frankrijk vandaag de dag samen met Duitsland de centrale as van Europa vormt en niet te beroerd is om door de Europese Commissie opgelegde boetes te weigeren.




5. Brexit toch niet zo verrassend


Het boek van Judt is uitgegeven in 2006. Zijn geschiedschrijving eindigt dus aan de vooravond van een aantal gebeurtenissen die de positie van Europa verder onder druk hebben gezet. Zoals: het uitbreken van de krediet- en eurocrisis vanaf 2008, de annexatie van de Krim door president Poetin in 2014, de massale vluchtelingenstroom die Europa vanaf 2015 bereikte, de veelal door islamieten opgeëiste terroristische aanslagen en de Brexit in 2016. Met name die laatste gebeurtenis stort Europa in een existentiële crisis: is dit het begin van het einde van de Europese Unie of leidt het uittreden van de Britten juist tot een revitalisering?


De tijd zal het leren, maar Na de oorlog leerde mij dat het Britse uittreden toch minder verrassend was dan de afgelopen maanden door sommigen is gesuggereerd. Judt laat zien dat de Britten altijd al zeer terughoudend en sceptisch zijn geweest over het Europese project en over hun lidmaatschap van de Europese Gemeenschap (later: Unie). Met de Commonwealth hadden ze wel iets anders aan hun hoofd. Bovendien koesteren zij een diepe angst voor verandering en kennen ze niet het gevoel van een bezetting door een vreemde mogendheid.


"Groot-Brittannië koesterde een stille trots op zijn vermogen om te lijden, te volharden en te overwinnen, en daarin verschilde het van de rest van Europa. Dat gevoel was ook bepalend voor de politieke cultuur van de naoorlogse jaren". (p. 211)


Bij de Brexit kan de Britten dus géén toegenomen populisme of een gebrek aan consistentie verweten worden. Wie Judt had gelezen, was niet verrast geweest.




6. Nederland als een bedenkelijke voetnoot


We staan ons zo graag voor op onze gidsfunctie. Nederland dat moreel voorop loopt in de wereld. Dit boek wijst ons toch weer even fijntjes op onze plaats. Die plaats is een voetnoot in de Europese geschiedenis. Méér niet. Onze naoorlogse premiers worden nergens genoemd, onze inspanningen achter de schermen evenmin. Daar valt op zichzelf mee te leven, we zijn per slot van rekening maar gewoon een klein land. Pijnlijker is dat Judt ons land driemaal wat uitvoeriger onder de loep neemt en dat zijn oordeel even zo vaak niet al te vleiend is.


Tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond zowel onder inwoners als bestuur een opmerkelijke bereidwilligheid om aan de deportaties van de joden mee te werken. Bovendien sloten maar liefst 23.000 landgenoten zich als vrijwilliger aan bij de Waffen-ss, het grootste contingent van heel West-Europa. En na de oorlog voelde het gezag er lange tijd weinig voor om de joden tegemoet te komen. Het beeld van Judt is vast onevenwichtig en doet beslist geen recht aan de moedige inspanningen van landgenoten die hun leven in de waagschaal hebben gelegd of zelfs hebben verloren. Maar zijn vileine tussenzinnetjes zoals collaborerende overheden in Nederland en medeplichtig aan genocide door de nazi's laten aan duidelijkheid niets te wensen over.


In het geval van de dekolonisatie van Nederlands-Indie werpt Judt ons een zekere zelfoverschatting voor de voeten. We wilden maar niet inzien dat we een klein en kwetsbaar land zijn.


Uit zijn beschrijving van de Nederlandse rol in de VN-vredesmissie tijdens de Servische moorden op moslims in Srebrenica in 1995 spreekt bepaald geen heldhaftigheid.


"En de Nederlandse regering sprak zijn veto uit over élke vorm van NAVO-acties op Bosnisch-Servische bolwerken tot de Nederlandse soldaten veilig in eigen land waren teruggekeerd" (p.847)


Dit boek dient ons land tot nederigheid te stemmen.




7. Wie waren de helden?


President Gorbatsjov is zijn held. Judt zegt dat niet met zoveel woorden, maar hij komt superlatieven te kort voor zijn rol in het proces van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.


"Door één verandering in te voeren, en daarna een volgende, en daarna weer een volgende, holde Gorbatjov het systeem dat hem groot had gemaakt van binnenuit uit. (...) Dat was een opmerkelijke, nooit eerder vertoonde prestatie" (p. 750)


Om die prestaties vervolgens ook weer meteen in het juiste perspectief te plaatsen. Gorbatsjov was méér strateeg dan tacticus.


"Gorbatsjov kan de eer voor de gebeurtenissen van 1989 niet rechtstreeks opeisen, want het was geen van tevoren beraamd plan en hij doorzag de gevolgen ervan maar zeer gedeeltelijk. Maar hij was wel de oorzaak door het toe te laten en te stimuleren. Het was de revolutie van Gorbatsjov" (p. 786)


Ook zijn bewondering voor president Havel van het voormalige Tsjechoslowakije, kanselier Kohl van West-Duitsland en premier Thatcher van Engeand steekt Judt niet onder stoelen of banken. Havel vanwege zijn kwaliteiten om na het vallen van de Berlijnse Muur in 1989 de stemming bij zijn volk te kanaliseren zonder al te hoge verwachtingen te wekken. Kohl dicht hij de eer toe voor de Duitse hereniging. En de schaal waarop Thatcher in Engeland veranderingen doordrukte, noemt Judt fenomenaal.


Voor mijn gevoel is de historische betekenis van Thatcher nòg groter geweest dan Judt beschrijft. Allereerst zijn de privatiseringen die zij in eigen land invoerde een voorbode geweest van de privatiseringen in de rest van Europa vanaf de jaren tachtig. En daarmee ook van de vergaande neoliberalisering van ons continent en zelfs van de globalisering in de rest van de wereld. Verder is de vraag of Thatcher niet méér eer toekomt voor haar rol bij het herijken van de verhouding tussen staat en particuliere sector. Judt suggereert nu (p. 694) dat die herijking een algemeen proces was tegen de achtergrond waarvan het thatcherisme kon gedijen. Op een andere plaats (p.673) echter spreekt hij van juist háár revolutie waar het gaat om het ontmantelen van staat en markt.




8. Heeft de Europese Unie zitten slapen?


Het blijft voor mij het grootste mysterie in de naoorlogse geschiedenis van Europa.


"Toen het in april 2003 in Athene ondertekende toetredingsverdrag op 1 mei 2004 van kracht werd, groeide de EU in één klap van 15 naar 25 leden (...)" (p. 896)


Judt wijdt er slechts een handjevol pagina's aan. Toch heeft die substantiële en zeer snelle uitbreiding het karakter van de Unie ingrijpend gewijzigd. De Europese Unie kreeg er tien nieuwe postcommunistische staten bij. Wat is er toen precies gebeurd? Waarom heeft toen niemand gewezen op de risico's van die dynamiek? Als we Judt mogen geloven, moeten we er niet te veel achter zoeken. Er was angst voor het wegglijden van die landen in ondemocratische richting en Europa wilde hen niet in onzekerheid laten. De Europese leiders hadden bovendien wel wat anders aan hun hoofd, bijvoorbeeld de oorlog in Joegoslavië. Niemand nam de uitbreiding echt serieus en dus was men wel verplicht om de aanvragen van tien prille democratieën te accepteren.


Europa heeft zitten slapen, de geschiedenis heeft zich hier verslikt.





9. Wie was die man?


Het lezen van dit boek was een buitengewone ervaring. Na de oorlog lag op de stapel te lezen boeken voor de zomervakantie. Vervolgens gebeurde iets wat ik nooit eerder heb meegemaakt: mijn belangstelling voor de streek waar wij op vakantie waren (Toscane, toch niet zo maar een regio in Europa) verdampte. Ik was ondergedompeld in het naoorlogse Europa. Oceanisch, inderdaad. Wie is de auteur die een dergelijke ervaring teweeg kan brengen?


Tony Judt was een Brits historicus, geboren als kind van Joodse ouders. Hij groeide op in het door bombardementen en voedseltekorten gehavende Londen. Vanwege de Israëlische houding jegens de Arabieren brak hij met het zionisme. Ook keerde hij zich af van het marxisme en andere linkse ideologieën. En of dat nog niet genoeg was, had hij nog méér doelwitten: de studentenopstanden in 1968 en de op economische groei gerichte neoliberale samenleving. Judt beschouwde zichzelf als een universalistisch sociaal-democraat. Zijn werk riep in wetenschappelijke kringen minder wrevel op dan in het publieke debat (https://nl.wikipedia.org/wiki/Tony_Judt).


Van die antipathie jegens linkse ideologieën heb ik weinig gemerkt. Of in elk geval geen last van gehad. De enige persoonlijke antipathie waar ik Judt op kon betrappen, was zijn afkeer van de naoorlogse architectuur. Daar moet hij echt niets van hebben. Maar daaraan heb ik mij evenmin gestoord.


Mijn enige echte kritiekpunt op Judt betreft zijn optimisme over Europa. Ik vraag mij af waar dat op gebaseerd was. Het is natuurlijk wat al te makkelijk om hem in dit licht de hierboven genoemde ontwikkelingen die Europa onder druk zetten, voor de voeten te werpen. Maar Judt rept over Europa als een verzameling waarden en een samenlevingsmodel. Dat laatste zou staan voor een brede consensus over de verplichting van de staat om burgers te beschermen tegen onfortuinlijke gebeurtenissen en tegen de markt. Ook zou dat model blijk geven van een zeker evenwicht in sociale rechten, burgerlijke solidariteit en collectieve verantwoordelijkheid. Hoe kon Judt in 2006 een dergelijke uitspraak voor zijn rekening nemen met zeker tien zéér jonge democratieën in de Unie? De postcommunistische staten hebben niet of nauwelijks een traditie in het opbouwen van een dergelijk evenwicht. Daar zijn enkele generaties voor nodig.
 
Tot slot. Judt heeft wel het verwijt gekregen zich te verliezen in details (http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6858/na-de-oorlog-geschiedenis-van-europa-sinds-1945.html). Ik herken die overvloed wel, maar had daar evenmin last van. Zoals het detail op pagina 438: in 1965 mocht 62 procent van alle Franse 16- tot 24-jarigen die nog bij hun ouders woonden hun loon houden en naar eigen inzicht uitgeven. Overbodig inderdaad, maar prettig overbodig!




10. Hoe nu verder met Europa?


De hamvraag tot slot. Net zo min als ik mij heb gewaagd aan een samenvatting van Judt's boek, waag ik mij aan een antwoord op deze vraag. Wel heeft het lezen van dit boek mij een aantal inzichten opgeleverd die ik moeiteloos durf te extrapoleren. Het belangrijkste inzicht is zonder meer dat gevoelens van vernedering en gekrenkte trots -hoe lang geleden ook ontstaan- zeer belangrijke drivers in de geschiedenis zijn. Het voorbeeld van de Duitse vernedering na het sluiten van de Vrede van Versailles in 1919 en de mede hieruit voortgekomen ellende, is genoegzaam bekend. Het effect van de Franse krenkingen is hierboven reeds beschreven.


In dit licht maak ik mij zorgen over de gevoelens van de Russen en de positie van Europa. De snelheid waarmee het Russische imperium is verdampt, is duizelingwekkend. De effecten hiervan zullen nog vele decennia zo niet eeuwen, na-ijlen. Het is dan ook de vraag in hoeverre de annexatie van de Krim slechts een eenmalige volkenrechtelijke faux pas is geweest dan wel een voorbode van verdergaande Russische ambities. Judt heeft er een paar onheilspellende zinnetjes over.


"De Sovjets zelf raakten hun wantrouwen jegens het Westen nooit kwijt" (p. 142)


"De wens om iets van het internationale 'respect' terug te winnen was een belangrijke drijfveer in het buitenlands beleid van het Moskou van na de Sovjet-Unie (...)" (p. 860)


"Op de wat langere termijn werpen de nabijheid, de omvang en het bezit van ongeëvenaarde hoeveelheden fossiele brandstoffen van Rusland natuurlijk wel een schaduw over het energiearme Europese continent (...) Vooralsnog zochten het Russische gezag en veel gewone Russische staatsburgers in Europa vooral 'respect' ". (p.946 - 947)


foto achterzijde boek



Paul Strijp, 12 augustus 2016