Translate

vrijdag 22 maart 2019

Ondanks fascinerende visie op de metropool vertilt Richard Sennett zich in Stadsleven aan zijn ethiek van de stad



BOEK
Richard Sennett Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst. Vertaald door Maarten van der Werf. Meulenhoff. Amsterdam, 2018.



Kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad? Met deze vraagstelling begint Sennett aan een stedenbouwkundige zoektocht naar de metropool van de toekomst. Die tocht is buitengewoon informatief en fascinerend, dit boek verveelt geen moment. Sennett laat zien hoe tal van belangwekkende stedenbouwkundigen vanaf de negentiende eeuw elk op hun eigen manier vorm hebben gegeven aan de relatie tussen de fysieke stad (ville) en de overtuigingen in die stad (cité). Daarnaast passeren allerhande zeer lezenswaardige beschouwingen de revue, bijvoorbeeld over de invloed van technologie op en in de stad. Sennett breekt daarbij een lans voor -wat vrij vertaald genoemd zou kunnen worden- ongemak, door hem aangeduid als complexiteit en ambiguïteit. Het expliciete antwoord op zijn initiële vraagstelling (kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad?) blijft helaas achterwege. Ook zijn ethiek van de open stad is verre van coherent. Hoe lezenswaardig zijn boek ook is, uiteindelijk vertilt Sennett zich aan zijn ethiek.











Ville en cité


Haussmann, Cerdà, Olmsted, Le Bon, Simmel, Weber, Park met zijn Chicago School, Le Corbusier, Jacobs, Mumford. Grote namen in de geschiedenis van de stedenbouw. Sennett laat ze allemaal de revue passeren en presenteert hun denkbeelden. Zoals die van Haussmann, voor wie mobiliteit centraal stond in zijn notie van de goede stad. Of Olmsted, de grondlegger van de groene stad. En niet te vergeten Jacobs natuurlijk, de grande dame van de anarchistische stroming in de stedenbouw met haar pleidooi voor gemengde wijken, een informeel straatleven en lokale zeggingskracht.


Nu overzie ik de stedenbouwkundige literatuur niet, maar ik stel mij voor dat een dergelijk overzicht niet zo heel bijzonder is. Dat zal vast vaker gepresenteerd zijn. Maar wat dit overzicht zo interessant maakt, is dat Sennett laat zien hoe elk van deze stedenbouwkundigen de relatie tussen ville en cité vormgeeft. Ville staat voor de fysieke plaats, de harde kant van de stad. Cité duidt op de mentaliteit, het geheel aan opvattingen over de stad. De generatie Haussmann, Cerdà en Olmsted probeerde beide te laten samenvallen. Die ambitie had de volgende generatie, bestaande uit Park, Le Corbusier, Costa, Jacobs en Mumford, niet meer. Waar het werk van Haussmann cum suis een sociale functie had en gericht was op ontmoeting en menging, verklaarde Costa bij het ontwerp van de stad Brasilia bijvoorbeeld dat de cité nog niet toe was aan de ville. Met andere woorden: de tweede generatie bouwde liever eerst, de mentaliteit zou vanzelf volgen. De ville ging bij hen aan de cité vooraf.




Als het ons maar niet te gemakkelijk wordt gemaakt

Na dit openingsdeel richt Sennett zich in het tweede en derde deel van zijn boek op een veelheid aan stedenbouwkundige vraagstukken, alle vanuit een internationaal perspectief. De rode draad hierbij laat zich als volgt samenvatten: het moet de inwoners van metropoolregio's allemaal niet te makkelijk worden gemaakt, zij zijn vooral gebaat bij complexiteit en ambiguïteit.



Dat blijkt bijvoorbeeld bij het vraagstuk van de smart cities.
Sennett laat er geen misverstand over bestaan: hoe meer een stad met technologie voor haar inwoners bepaalt en voorschrijft, hoe dommer die inwoners worden. Hoe onduidelijker het leven in de stad daarentegen is, hoe meer je je best moet doen en hoe slimmer je wordt. De Zuid-Koreaanse stad Songdo, die volgens de auteur vanuit de cockpit wordt bestuurd, omschrijft hij dan ook als een nachtmerrie.


Andere voorbeelden van de functie van complexiteit en ambiguïteit. Als tegenwicht voor de alomvattende planning vóóraf poneert Sennett het concept van het plannen van zaadjes. Dat biedt ruimte voor variatie en innovatie. En het samen met bewoners ontwerpen van een stad lukt alleen als dat proces wordt gezien als schuurpapier. Er moet een zekere ruwheid in die interactie zitten, daar gaat een uitnodiging van uit om verder te praten. Iets wat af en duidelijk is, is dood.





Functionele zijpaden

Sennett permitteert zich uitstapjes. Naar klassieke romanschrijvers, naar een aantal persona en naar persoonlijke levenservaringen. Deze zijpaden zijn functioneel, zij dragen beslist bij aan een beter begrip van hetgeen de auteur betoogt.



Om het tekort aan complexiteit van de slimme stad te illustreren haalt Sennett bijvoorbeeld de Oostenrijkse romancier Robert Musil (1880 - 1942) aan. In zijn meesterwerk Man zonder eigenschappen maakt de hoofdpersoon een verdoofde indruk,
".. een vloeibaar mens, plooibaar, gemakkelijk, aanpassingsbereid, prettig in de omgang aan het oppervlak maar daaronder niet al te betrokken bij de wereld om hem heen".


Deze hoofdpersoon zou zo maar een inwoner van een slimme stad kunnen zijn. Volgens Musil hoeft hij of zij niet te twijfelen of na te denken. Om te kunnen functioneren volstaat de automatische piloot. Ook de verwijzingen van Sennett naar grote auteurs als Stendhal en Balzac werken verrijkend. Uit hun werk blijkt dat het voor het doorgronden van de stedelijke mentaliteit nodig is om de kleinste details te kennen. Een gedachte die Sennett daarvoor zelf heeft aangestipt door te wijzen op de noodzaak om in de stad vreemde mensen te leren kennen.


Sennett heeft ook een aantal persona, archetypen, in petto. Mijnheer Sudhir in India bijvoorbeeld, een marktkoopman. Hij staat symbool voor iemand aan de onderkant van de samenleving, kwetsbaar en onzeker. Toch is ook voor hem verticale mobiliteit, het klimmen op de maatschappelijke ladder, mogelijk. Hij moet daarvoor alleen in het reine zien te komen met de 'schimmige routes' van de informele wereld waarin hij zich beweegt. Die routes staan natuurlijk bol van de ambiguïteit.


Wat het boek prettig persoonlijk maakt zijn de ontboezemingen van Sennett over zijn beroerte. Die worden nergens sentimenteel maar staan ten dienste van zijn betoog. Sennett laat namelijk zien hoe hij zelf ervaren heeft dat mensen in de stad zich emotioneel afsluiten en zich niet met elkaar bemoeien. Als zijn beroerte hem dwingt om tegen een muur te leunen gunnen de voorbijgangers hem een blik, maar verder gaat hun belangstelling ook niet.



Ethiek van de (open) stad



In het vierde en laatste deel van zijn boek ontvouwt Sennett zijn ethiek van de stad, meer in het bijzonder zijn ethiek van de open stad. Die kondigt hij in het begin van het boek al aan met zijn centrale vraagstelling: kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad? De beantwoording van deze vraag overtuigt niet.


Dat begint al met het feit dat Sennett vanuit een zeker axioma vertrekt. Namelijk de stelling dat een proactieve stedenbouw kan samengaan met -wat hij noemt- een ethiek van de bescheidenheid. Daaronder verstaat Sennett een ethiek die vertrekt vanuit het besef dat de stedeling ook maar een individu is te midden van veel anderen. Hieruit blijkt een positieve grondhouding en niet een waarlijk open houding naar zijn probleemstelling.


Dan de definitie van ethiek. Die bestaat uit drie dimensies: tolerantie ten opzichte van verschillen, het streven naar gelijkheid en de bevrijding uit het keurslijf van het bekende. Deze dimensies worden in het boek 'geladen'. Zo illustreert Sennett de tolerantie door een verwijzing naar de parken van Olmsted. Door hun ontwerp waren die immers bij uitstek tolerant voor sociale verschillen. En zijn aanmoediging tot nieuwsgierigheid teneinde aan de verdovende slimme stad te ontsnappen kan gelezen worden als een oproep tot bevrijding uit het bekende. Zoals hij de opdracht van de filosoof Levinas om de interactie en ontmoeting met de ander op te zoeken ook als een ethische opdracht omschrijft. So far, so good.


Maar dan gaat Sennett dwalen door ongevraagd dimensies toe te voegen. Zo is zijn ethiek van de bescheidenheid toch moeilijk in verband te brengen met tolerantie, gelijkheid of bevrijding uit het bekende. Hetzelfde geldt voor de keuze tussen mitigatie en adaptatie als strategieën voor klimaatverandering. Die kwalificeert hij als een ethische kwestie. De eerste strategie probeert de negatieve gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van keringen. Sennett kiest voor adaptatie. Daarbij wordt géén weerstand geboden aan de gevolgen van klimaatverandering, maar wordt 'meegewerkt'. Dat kan bijvoorbeeld door de aanleg van een bufferzone van drasland waardoor de golven worden gebroken. Mogelijk dat deze keuze méér is dan een technische kwestie, maar het is voor de lezer lastig om de ethische dimensie te ontwaren en al helemaal om een relatie te zien met één van de drie genoemde dimensies.


Kant is en Arendt doet



Aan het einde van zijn boek zet Sennett twee grote filosofen naast elkaar: Kant en Arendt. Geconfronteerd met de paradox dat mensen met elkaar in contact moeten komen maar daar tezelfdertijd ook angstig voor zijn, kiest de eerste voor een passief aanvaarden van de situatie (aangeduid als zijn) en Arendt voor een actief opzoeken van ontmoetingen (doen). Sennett kiest hier geen positie. Misschien hoeft dat ook niet, omdat beide filosofen lijken te refereren aan één bepaalde dimensie van ethiek (Kant aan tolerantie en Arendt met haar ontmoetingen aan de bevrijding uit het bekende). Echter, omdat hij zijn initiële vraagstelling (kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad?) vervolgens ook niet expliciet beantwoordt, blijft de lezer in de mist achter. Wat is hier nu precies de boodschap van Sennett? Zijn finale opmerking dat de ethiek van de open stad bijdraagt aan rijkdom in plaats van helderheid van betekenis, doet die mist niet optrekken.


In zijn dankwoord laat Sennett weten dat zijn partner, de Nederlands-Amerikaans sociologe en econome Saskia Sassen, hem de ethische dimensie van het stadsleven heeft doen inzien. Hoe is dat proces precies verlopen? Dat had ik graag willen lezen. Mogelijk had dat meer helderheid gecreëerd.




Foto aan achterzijde boek







De ethiek van de stad is mistig, fragmentarisch. Losse noties, op zichzelf interessant maar in de verste verte nog geen begin van een coherent systeem vormend. Ambigue zou je bijna zeggen. Misschien was dat ook juist de bedoeling van Sennett, maar ik had hier toch graag meer scherpte gezien.


Dat laat onverlet dat dit boek een zeer informatieve en fascinerende gids is voor iedereen die wil weten wat er wereldwijd rondom grote steden gaande is. 


Paul Strijp, 23 maart 2019