Translate

zondag 6 oktober 2019

The Game van Alessandro Baricco: briljante maar iets te lichtvoetige kijk op de digitale wereld




BOEK
Alessandro Baricco  The Game. De opvolger van de Barbaren. Vertaald uit het Italiaans door Manon Smits. De Bezige Bij. Amsterdam, 2019.



De digitale wereld waarin we leven is het gevolg van een mentale en niet van een technologische revolutie. Dat is de centrale stelling van Baricco. De onderbouwing hiervoor levert hij door de 'mentale bewegingen' achter allerhande digitale verschijningsvormen te beschrijven. Welke intelligentie, gedachten en overtuigingen zaten er bijvoorbeeld achter het internet en het world wide web? Die beschrijving is overtuigend. Baricco voegt een nieuw referentiekader over de digitale wereld toe, veel van de gangbare kaders immers zijn juist wel technologisch gefundeerd. Evenals zijn in 2012 verschenen boek De Barbaren is The Game briljant maar soms net iets te lichtvoetig. En net als in dat boek blijft zijn verwijzing naar de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog als één van de motieven voor de mentale revolutie, moeilijk te plaatsen.







Een eigenzinnige Italiaan

De Wet van Moore en de Vierde Industriële Revolutie. Twee zeer gangbare verklaringen voor het ontstaan van onze huidige digitale wereld. Gordon Moore, één van de oprichters van chipfabrikant Intel, voorspelde in 1965 dat het aantal transistors in een geïntegreerde schakeling elke twee jaar zou verdubbelen. Die verdubbeling heeft geleid tot een enorme toename van de rekenkracht van computers, hoewel daar volgens sommigen ooit een einde aan zal komen. Zie ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_van_Moore
En volgens Klaus Schwab, oprichter van het World Economic Forum, zorgt de versmelting van de fysieke, digitale en biologische wereld voor een nieuwe revolutie. Deze maakt het ontstaan van technologiegebieden zoals kunstmatige intelligentie, robotica en virtual reality mogelijk. Zie ook: https://www.weforum.org/about/the-fourth-industrial-revolution-by-klaus-schwab


En dan komt daar Alessandro Baricco, een eigenzinnige Italiaan die in 2012 het boek De barbaren publiceerde. Dat ging ook al over de digitale revolutie. Zie: https://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.com/2013/08/briljante-baricco-biedt-houvast.html
In The Game gaat Baricco op zoek naar de oorsprong van die revolutie. En wat blijkt? Vergeefs zoek je naar de namen van Moore en Schwab. Wat stelt hij daar dan voor in de plaats? Een redenering waarbij de huidige digitale wereld het gevolg is van een mentale revolutie. Van een onderaardse beving die bestaat uit intelligentie, gedachten en overtuigingen. Een paar voorbeelden.



Mentale revolutie

De p van de personal computer, het persoonlijk maken van computers. Volgens Baricco een geniale zet van de makers van de Commodore 64 in de periode 1981 - 1984. Nog maar veertig jaar geleden stonden computers geïsoleerd als grote apparaten in laboratoria. En nu kreeg elk individu de beschikking over een computer. Wat zijn of haar macht enorm vergrootte.


Ook in de uitvinding van het web schuilt volgens Baricco een mentale beweging. Die staat op naam van Tim Berners - Lee in 1990. Het web creëerde een digitale kopie van de wereld. De onderling met elkaar verbonden sites waaruit dat web bestaat geven op digitale wijze de inhoud van die wereld weer. Volgens Baricco introduceerde Berners - Lee hiermee een nieuwe manier van denken, niet zo maar een nieuw instrument. Dat nieuwe school in de ervaring dat jij als gebruiker beweegt, dat jij navigeert en dat jij de vrijheid hebt om op dat web de dingen op te pakken die jij wilt. Vrijheid dus als mentale drijfveer.

Derde voorbeeld. De Californische tegencultuur uit de jaren zeventig, voornamelijk bestaande uit hippies en nerds in de informaticalaboratoria van de universiteiten, vocht voor een bevrijding van het heersende systeem. Deze beweging wilde de wereld veranderen door de technieken te veranderen. Collectief verzet was het credo: de wereld moest één grote hippie-commune worden. Steve Jobs, de oprichter van Apple, voelde zich verwant met deze beweging. De talloze digitale uitvindingen van Apple kunnen dan ook in deze traditie geplaatst worden.


Wederom briljant


Evenals De barbaren is The Game een briljant boek. Waarin schuilt die genialiteit? Wat mij betreft in de feitelijke uitleg van achtergrond en betekenis van de belangrijkste digitale uitvindingen van de afgelopen decennia, in de metaforen, in de concepten en noties en in de toegankelijkheid.

Allereerst maar eens die uitleg. Baricco laat het internet, het web, de MP3, de personal computer, Amazon, Google, Napster, de Blackberry, Twitter, de iPhone, Spotify en zo nog wat andere digitale verschijningsvormen chronologisch de revue passeren. Dat doet hij zakelijk, in een boek dat voor het overige nogal wat artistieke uitingen heeft. Zo laat hij bijvoorbeeld zien dat internet en het web twee verschillende grootheden zijn. The Game is daarmee in zekere zin een Digitalisering voor dummies.

Baricco bedient zich verder van landkaarten als metaforen. De geologische formaties en verschuivingen op deze kaarten laten de opkomst en soms ook ondergang zien van de MP3 en de andere hiervoor genoemde digitale uitingen. Een luchtfoto van een bergketen, noemt hij die kaarten. Een buitengewoon originele en inzichtelijke methode om de dynamiek van digitalisering weer te geven.

Op zijn fundament van de mentale revolutie strooit Baricco kwistig met allerhande concepten en noties. Zoals de trits mens-toetsenbord-scherm. Deze vormt volgens hem het genetisch materiaal van de digitale revolutie: de mens die de toetsen van een bord bedient en met een scherm verbonden is. We staan er nauwelijks nog bij stil, maar deze combinatie ligt vrijwel altijd ten grondslag aan onze digitale handelingen. Een andere interessante notie van Baricco gaat over het feit dat complexiteit in de digitale wereld onder de oppervlakte blijft. De gebruiker wordt daar niet mee vermoeid. Die ziet geen ingewikkelde schakelingen of transistors. Integendeel, het zijn juist de esthetiek en het comfort die zich aan de oppervlakte in volle omvang aandienen. De titel van zijn boek, The Game, staat weer voor een andere notie. Met de digitale revolutie werd het spel volgens de auteur de basisstructuur van onze beschaving. Met een aangenaam design, een korte tijdsspanne tussen probleem en oplossing, voortdurende beweeglijkheid en puntentelling als voorbeelden van elementen van dat spel.

Baricco schrijft buitengewoon toegankelijk. Hij spreekt de lezer aan in de jij-vorm. De auteur relativeert, bedient zich van de nodige humor en maakt korte ter zake uitstapjes. Dat alles geeft het boek een zekere luchtigheid. Deze maakt de grote informatiedichtheid ook goed 'verteerbaar'.




Kritiek

Op een briljant boek blijft kritiek mogelijk. Die stemt grotendeels overeen met mijn eerdere - tweeledige - kritiek op De barbaren. Bij dat boek had ik allereerst moeite met de notie van Baricco dat diepgang en reflectie er vandaag de dag niet meer toe zouden doen. Volgens hem waren dat begrippen uit de 20e eeuw waar je alleen maar moe van werd. Daarnaast vond ik zijn verwijzing naar de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog te simplistisch. Volgens Baricco wilde de jonge digitale generatie afrekenen met het centraal stellen van de natie en het ras, een belangrijke factor voor het ontstaan van die gruwelen. Die positionering zou een effect zijn geweest van het feit dat diepgang en reflectie voor veel mensen te hoog gegrepen waren.



Deze tweeledige kritiek is ook bij The Game aan de orde. Daar komt een derde element bij. Dat is meer technologisch van aard. De drie elementen van kritiek werk ik hieronder uit.





Optimistische maar iets te lichtvoetige grondtoon
De grondtoon van zijn boek De barbaren was buitengewoon positief. Baricco nam het op voor de jonge, digitale generatie. Zijn boodschap luidde, vrij vertaald:

"Oudjes, jullie moeten niet zeuren. De digitale oppervlakkigheid van de jeugd is géén oppervlakkigheid. Integendeel, het flitsende en snelle is juist haar wezenskenmerk. Daarin vinden jongeren hun betekenis. Dat is niet minder of inferieur, maar gewoon anders. Niet veroordelen, hoor". 

De positieve waardering van Baricco voor alles wat digitaal is, klinkt of lijkt, trekt hij in The Game door. Tot aan zijn waardering voor het gedrag van tech-giganten zoals Facebook en Google. Zijn grondtoon is buitengewoon optimistisch. Op sommige momenten iets te naïef, te lichtvoetig voor mijn gevoel. Dat is met name het geval op de pagina's 183 t/m 186.
"In het immense succes van alles wat digitaal en sociaal is staat de banale waarheid geschreven dat we nu eenmaal niet heel ver komen als we alleen worden gelaten met het stille mysterie van wat we zijn. Het helpt ons om getuigen te hebben, het helpt ons om te kunnen bestaan onder het toeziend oog van anderen, (…)"

Wat Baricco maar wil zeggen: omwille van het verminderen van je eigen eenzaamheid kun je maar beter actief zijn op social media. Mijn gedachten gingen direct naar Etty Hillesum, de joodse vrouw die tijdens de Tweede Wereldoorlog een dagboek bijhield. Zij spreekt over de spirituele ervaring van de eigen bronnen. Zij viel dus juist wel terug op het stille mysterie. En volgens haar grote voorbeeld Rainer Maria Rilke, de in 1875 geboren grote Tsjechische dichter, dien je in een relatie de hoeder van elkaars eenzaamheid te zijn. Als er in hun tijd social media waren geweest, hadden deze twee schrijvers vast geen account gehad. Wat ik maar wil zeggen: Baricco heeft een bepaalde opvatting over de wijze waarop wij met onze van nature gegeven eenzaamheid moeten omgaan.

En hij gaat daarin nog een stap verder door te spreken van het gouden land. Dat is het land waarin we het menselijk tekort niet hoeven accepteren. Immers, door een bericht naar Instagram of Twitter te sturen kunnen we onze eenzaamheid bijschaven. Deze woorden roepen het beeld op van het leven als een feest. Als een gebeurtenis waarin technologie de minder plezierige kanten van de menselijke existentie naar de achtergrond verdringt. Als een variant op de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Een kwestie van levens-filosofische overtuiging. Ik deel die van Baricco niet.


Opnieuw een 'faux pas'

Op pagina 16 stelt Baricco dat de digitale revolutie mede is ingegeven door de poging om "... fouten te corrigeren die ons duur waren komen te staan". Met andere woorden: de generatie die deze revolutie ontketende had nooit meer oorlog als belangrijk motief. Deze gedachte herhaalt hij op diverse plaatsen. Echter, Baricco onderbouwt deze niet. Dat had bijvoorbeeld gekund door een aantal uitspraken van vertegenwoordigers van de Californische tegencultuur aan te halen. In mijn bespreking van De barbaren noemde ik deze omissie een faux pas. Deze maakt hij nu weer.


Toetsenbord als museaal pronkstuk

Baricco rekent de combinatie van de mens die via een toetsenbord met een scherm is verbonden tot het erfelijk materiaal van de digitale revolutie, het logo van onze beschaving. Toch is het zeer de vraag of de trits mens - toetsenbord - scherm als erfelijk materiaal op de lange duur standhoudt. Dat heeft te maken met de ontwikkelingen rondom de Natural Language Processing (NLP), een vakgebied binnen de kunstmatige intelligentie. Zie bijvoorbeeld wat Max Welling, hoogleraar Machine Learning aan de Universiteit van Amsterdam, daarover te zeggen heeft in zijn boek Over leven met kunstmatige intelligentie (2018, pagina's 36, 44).
"Gaan we na van de typemachine afscheid te hebben genomen nu ook afscheid nemen van het toetsenbord? Het vakgebied Natural Language Processing (NLP) zorgt voor een revolutie in spraakherkenning. NLP zoekt de werkelijke betekenis van een zin. (…) Wat betekenen deze serie woorden, wat is de intentie achter deze vraag? (…) Het resultaat is dat je smartphone nu begrijpt wat je zegt. Ik denk inderdaad dat het toetsenbord ook naar het museum gaat (…) Het lijkt duidelijk dat we met onze computers gaan praten, en niet meer naar een schermpje turen en op een toetsenbord zinnetjes intypen. Die technologie is bijna klaar".


Tot slot: bijdrage aan meervoudig kijken


Baricco heeft met The Game een bijdrage geleverd aan -wat bestuurskundigen noemen- meervoudig kijken. Dat is de grote verdienste van dit boek: naar de digitale revolutie kun je niet alléén vanuit een technologisch, maar ook vanuit een cultureel oogpunt kijken. Een waardevol inzicht.



Paul Strijp, 6 oktober 2019

zondag 18 augustus 2019

Floor Milikowski laat in 'Van wie is de stad' het nieuwe, keiharde en onzichtbare kapitalisme in Amsterdam zien


BOEK
Floor Milikowski  Van wie is de stad. De strijd om Amsterdam. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam / Antwerpen. Tweede druk, maart 2018.



Een toenemende ongelijkheid en segregatie, een afnemende diversiteit, een brozer wordende democratie en een steeds mono-functionelere economie. Dat zijn de lokale Amsterdamse effecten van een keiharde internationale concurrentie tussen enerzijds het nieuwe grootkapitaal en anderzijds de gemeente. In een notendop is dit de kernboodschap van Milikowski. Zij beschrijft de ontwikkelingen in Amsterdam telkens vanuit een breder regionaal, nationaal, internationaal of thematisch perspectief. Dat doet zij helder en meeslepend. Mijn belangrijkste kritiekpunt is dat de auteur vrijwel nergens zelf positie kiest.








De strijd om Amsterdam heeft Milikowski haar boek als ondertitel meegegeven. Maar als datzelfde boek één ding duidelijk maakt is het wel dat die strijd ongelijk is. Eigenlijk rijst de vraag: is er überhaupt wel een strijd? Aan de ene kant staan partijen als Airbnb, beleggers, investeringsmaatschappijen, vastgoed- en grondeigenaren en niet te vergeten de toeristenbranche. En aan de andere kant de gemeente. Machteloos, zoekend, wanhopig, achter de feiten aanhollend. Het meest pijnlijk blijkt die machteloosheid uit de woorden van Oranje, voormalig voorzitter van het stadsdeel Centrum. Hij mag wat prevelen over de veranderende economie, maar staat met lege handen en slaat werkelijk geen deuk in een pakje boter als het gaat om het aanpakken van die economie.



Nieuwe grootkapitaal


Wat zijn de effecten van dat nieuwe grootkapitaal? Milikowski laat zien hoe een conglomeraat aan grote partijen de stad onzichtbaar doch meedogenloos verandert. Zelfs zo sterk dat er volgens velen voorzichtig wordt geknibbeld "... aan de ziel van de stad, aan haar eigenheid, karakter, passie en grillen" (pagina 92). Wat is de bijdrage van elk van die partijen aan die beweging?

Airbnb zorgt voor een tweedeling op de Amsterdamse woningmarkt: eigenaren die wel tegenover zij die geen mogelijkheid hebben om hun woning via dit platform te verhuren. Per saldo worden daardoor woningen aan de voorraad onttrokken. Met een toename van de schaarste tot gevolg. Mutatis mutandis doet die segregatie zich ook in de buurten zelf voelen.

Beleggers, investeerders en beleggers kopen panden of grond op. Die verkopen zij met grote winsten door, vaak aan internationale ketens. Vooral winkeliers worden hiervan het slachtoffer. De economische diversiteit verdwijnt, de economie wordt multifunctioneler. De oorspronkelijke bewoners van Amsterdam en kunstenaars worden naar de randen van de stad verdreven. Milikowski verwijst in dit verband naar de Amerikaanse sociologe Sassen volgens wie deze dynamiek ook een bedreiging voor de democratie vormt.

De toeristenbranche behoort ook tot de grote jongens. Hotels kopen publieke gebouwen met een hoge culturele en symbolische waarde op voor eigen gebruik. De branche heeft internationaal gezorgd voor een explosieve toename van het aantal reizigers. In Amsterdam veranderen grote groepen toeristen niet alleen de binnenstad maar ook de delen daaromheen. Volgens Milikowski dringen zij hun gedag op aan de omgeving en besteden zij weinig. Zij haalt wijlen burgemeester Van der Laan aan die toerisme een fundamenteel vraagstuk noemde.

Mijn eigen interpretatie van deze ontwikkelingen? Dit nieuwe conglomeraat aan partijen zorgt niet alleen in Amsterdam maar wereldwijd voor een keihard en onzichtbaar kapitalisme. Dat lijkt een volgende fase te zijn ingegaan. Waar het kapitalisme vroeger met haar kinderarbeid voor iedereen waarneembaar was, doet dit nu haar werk met onzichtbare investeringen en platforms.



De verschillende gezichten van de gemeente

Eén van de factoren die de strijd tegen dit nieuwe partijenstelsel voor de gemeente Amsterdam lastig maakt is het gegeven dat zij zelf zeer uiteenlopende belangen heeft. Anders gesteld: de gemeente Amsterdam heeft niet één gezicht.

Aan de ene kant trekt de gemeente ten strijde. Met het oog op de hiervoor genoemde publieke waarden zoals diversiteit en het tegengaan van segregatie en ongelijkheid verklaart zij Airbnb de oorlog. Maar aan de andere kant creëert zij zelf, meestal ingegeven door financiële belangen, de condities waaronder het nieuwe grootkapitaal kan gedijen. Dat zijn de condities waarbinnen de zogeheten gentrification kan plaatsvinden. Een paar voorbeelden uit het boek.

Door nadrukkelijk te investeren in bepaalde straten en buurten trekt de gemeente hoogopgeleide kenniswerkers aan. Dat is niet bepaald een recept om de ongelijkheid tegen te gaan. Hetzelfde geldt voor het eigen vastgoed van de gemeente. Dat zou volgens sommigen veel meer ingezet kunnen worden voor maatschappelijke functies die door de gentrification in de verdrukking komen. Voor ateliers van kleine kunstenaars bijvoorbeeld. De huidige praktijk is anders, stelt Milikowski: atelierpanden worden nog steeds verkocht aan de hoogste bieder (pagina 163). En de handhaving van het bestemmingsplan dat nauwgezet de functie van elk pand in de stad vastlegt, is evenmin consequent. Functies die méér geld opbrengen krijgen soms in weerwil van dat plan de voorkeur.

Kort en goed: Milikowski laat overtuigend zien hoe de verschillende gezichten van de gemeente Amsterdam haar voor de voeten lopen bij het nastreven van publieke waarden die van oudsher hoog in haar vaandel staan.



Beoordeling en kritiek


De kracht van dit boek schuilt in het bredere perspectief. Milikowski slaagt erin om de ontwikkelingen in Amsterdam telkens te plaatsen in een regionale (de strijd van Amsterdam ten opzicht van andere steden en regio's), nationale ("Amsterdam zingt zich geleidelijk los van Nederland", pagina 217) en internationale context (de wereldwijde bewegingen rondom het nieuwe grootkapitaal). Soms is dat bredere perspectief thematisch van aard. Zo plaatst Milikowski de ontwikkelingen rondom de Amsterdamse Sluisbuurt in het kader van de discussies over hoogbouw. Dat doet zij allemaal vakkundig en toegankelijk.

Op bepaalde punten is kritiek mogelijk. Zo overdrijft Milikowski wanneer zij op pagina 63 stelt dat ons land ten tijde van de financiële crisis ruimtelijk in een ravage was beland. De ruimtelijke kwaliteit in ons land staat op onderdelen zeker onder druk, maar kan zich nog altijd ruimschoots meten met die in veel andere landen.


Serieuzer is mijn kritiek dat Milikowski zelf te weinig positie kiest. Zij laat een keur aan boeken de revue passeren en biedt een podium aan diverse deskundigen of belanghebbenden. Met name Hemel, buitengewoon hoogleraar voor grootstedelijke vraagstukken, wordt geen strobreed in de weg gelegd bij zijn pleidooi voor een verdere verdichting van Amsterdam. Wat vindt Milikowski hier zelf van? Die vraag wordt des te prangender omdat zij een aantal anderen (Bodewes, Raspe) ten tonele voert met afwijkende visies. Welke positie betrekt de auteur?


Eigenlijk is een eigen duidelijke stellingname van Milikowski alleen te ontdekken in haar kritiek op een aantal boeken (zie de pagina's 244 en 259).



Tot slot

Wat is Amsterdam in veertig jaar veranderd. Het klinkt een beetje als een verhaal in de categorie Opa vertelt. Maar lees eens mijn bespreking van een boek van Rob van Essen over het Amsterdam van begin jaren tachtig.
https://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.com/2017/08/kind-van-de-verzorgingsstaat-van-rob.html



Een stad in verval, in velerlei opzicht. En nu? Een stad die van gekkigheid niet weet hoe zij de rijkdom en haar aantrekkingskracht moet beteugelen. Amsterdam is er op vooruit gegaan, zeker. Maar de strijd voor het behoud van haar historische publieke waarden is onzeker. Dat is absoluut het inzicht dat Milikowski met haar boek heeft aangedragen.




Paul Strijp, 18 augustus 2019




vrijdag 12 juli 2019

Yuval Noah Harari biedt in Homo Deus een lege agenda voor de mensheid


BOEK
Yuval Noah Harari Homo Deus  Een kleine geschiedenis van de toekomst. Met een voorwoord van Bas Heijne. Vertaald door Inge Pieters. Thomas Rap, achtste druk, september 2017.


De nieuwe agenda van de mensheid. Niets meer en niets minder. Dat is waar Harari met dit boek een bijdrage aan wil leveren. Waarom? Omdat we nog een keuze hebben als het om nieuwe technologieën gaat. Die hoeven ons niet te overkomen, aldus de auteur. Echter, wat de vrijheidsgraden en handelingsopties bij die keuze zijn maakt hij niet of nauwelijks duidelijk. Zijn eigen bijdrage bestaat uit een adembenemend relaas van dik 400 pagina's over de vraag hoe mens, God en dier zich door de eeuwen heen tot elkaar verhouden hebben. De komende eeuwen meldt zich nog een vierde partij: het algoritme. Kort en goed: waar de mens zal proberen om met onsterfelijkheid op God te lijken, krijgen data en het algoritme uiteindelijk de absolute macht.







Een nieuwe agenda voor de mensheid is volgens Harari nodig omdat we honger, ziekte en oorlog inmiddels voldoende onder controle hebben. Deze drie factoren hebben de agenda eeuwenlang beheerst. Langs drie verhaallijnen schetst Harari vervolgens een evolutionaire ontwikkeling die de machtsverhoudingen in onze wereld op zijn kop zal zetten.


Strijd tussen entiteiten

De eerste verhaallijn is die over de strijd, het conflict en de machtsverdeling tussen drie entiteiten: God, mens en dier.

De afgelopen 70.000 jaar was de mens de baas. En wel in de persoon van de Homo Sapiens. Zonder dat hij zich daar waarschijnlijk bewust van was heeft de mens door het uitroeien van andere mensen en van dieren het natuurlijke systeem op aarde ingrijpend veranderd. Waar dat systeem voorheen bestond uit afzonderlijke ecologische zones, zijn die nu allemaal met elkaar verbonden. Met andere woorden: de mens heeft voor een onderlinge afhankelijkheid van de verschillende ecosystemen gezorgd. Zo kunnen flora en fauna en klimaatverandering nergens op aarde geïsoleerd, dat wil zeggen los van de toestand op andere plaatsen, bestudeerd worden.

Met God sloot de mens een zogeheten agrarische deal. Als de mens maar goed zorgde voor de natuur en de dieren, dan verkreeg hij van God ook de zeggenschap over die dieren. En dat is iets waar Harari zich groen en geel aan ergert. Het hele boek door. Waarom? Omdat er voor die machtsverhouding tussen mens en dier geen enkele legitimatie is. Zo is het een drogreden om te veronderstellen dat de mens over een eeuwige ziel beschikt en het dier niet. Mens en dier verschillen niet zo heel veel van elkaar, zo stelt de auteur. Het enige wat dieren niet kunnen is flexibel samenwerken in grote groepen. Mensen kunnen dat wel omdat ze elkaar verhalen vertellen. Verhalen hebben een stabiliserende functie in menselijke gemeenschappen.

Zo staat de mens er in de driehoeksverhouding met God en het dier nog goed op. Maar dat gaat veranderen. Er is namelijk ook een andere strijd gaande. Daarin delft de mens het onderspit.


Strijd tussen instituties

Dat is de machtsstrijd tussen een viertal instituties: wetenschap, religie, humanisme en liberalisme. Deze vormt de tweede lijn in het boek.

Volgens Harari heeft de mens ten diepste behoefte aan verhalen en verzinsels. Je zou ook kunnen zeggen: de mens zit niet op de waarheid te wachten. In die behoefte aan fictie komt de wetenschap de mens tegemoet. Want ook de wetenschap is niet in staat om mythen door feiten te vervangen. Net zo min als religie. Religie immers is in de kern een allesomvattend verhaal dat wetten, normen en waarden een bovenmenselijke superioriteit verschaft. Daarmee vormen wetenschap en religie een monsterverbond: beide zijn méér gericht op orde en macht dan op waarheid. Hoewel ik deze stelling niet ten volle 'doorvoel', zou mijn reactie zijn: sic, nogal boud! De wetenschap die niet op waarheid is gericht?

Van de godsdiensten noemt Harari het humanisme in het bijzonder. Na de dood van God heeft deze de mensheid van de totale ondergang gered. Het humanisme heeft de mens heilig verklaard en haar 'bevolen' om zin te geven aan een zinloze wereld. Mensen werden de vervangers van God, de menselijke beleving de ultieme bron van zingeving en gezag.

Toen volgden de jaren zeventig. Het liberalisme diende zich aan als een serieus en geloofwaardig alternatief. Maar ook het liberalisme heeft zijn langste tijd gehad, zo stelt de auteur. Waarom? Omdat haar fundamenten worden ondermijnd door de wetenschap van de 21e eeuw en meer in het bijzonder door post-humanistische technologieën. De vrijheid van de mens blijkt een illusie. De mens heeft niets te kiezen want al haar keuzen zijn het gevolg van biochemische processen. Van zogeheten patronen van vurende neuronen. Mensen verliezen hun economische waarde omdat intelligentie niet langer is voorbehouden aan het menselijk bewustzijn. Dat is een regelrechte bedreiging voor het liberalisme.

Wetenschap, religie, humanisme en liberalisme: vier instituties die het volgens Harari allemaal gaan afleggen tegen een nieuw kid on the block. Daarmee dient zich de derde verhaallijn aan.


De winnaars van de strijd: algoritme en dataïsme

De ontwikkeling van nieuwe intelligentie waarover de mens niet beschikt (de zogeheten niet-bewuste intelligentie) is mogelijk door algoritmen. Deze presteren beter dan de mens in het herkennen van patronen. Een algoritme kent een mens dan ook beter dan hij of zij zichzelf ooit zal kennen. De soevereiniteit van het individu zal oplossen in een wereldwijd netwerk van algoritmen. Dat netwerk stuurt de menselijke biochemische processen, niet de mens zelf. 

Als de Homo Sapiens daarmee zijn betekenis verloren heeft zouden we volgens sommigen (de zogeheten techno-humanisten) een nieuw superieure mens moeten creëren: de Homo Deus. Een onsterfelijke mens die zich staande houdt naast het niet-bewuste algoritme. En er is een stroming die nòg verder gaat: het dataïsme. Haar boodschap: de waarde van een entiteit wordt bepaald door haar bijdrage aan het proces van dataverwerking. Alle goeds is afkomstig van data, de mens als primaire bron van zingeving en autoriteit verdwijnt. De mens is niet méér dan een kleine chip in een gigantisch systeem dat niemand nog begrijpt. De dataïsten zijn dus in tegenstelling tot de techno-humanisten veel pessimistischer over de positie en betekenis van de mens.


Lege agenda voor de mensheid

Als we een beetje bekomen zijn van deze adembenemende vergezichten, rijst de vraag: maar hoe zit het nu met die agenda voor de mensheid? Want daar was het toch allemaal om begonnen? De mensheid zou nog iets te kiezen hebben. Met andere woorden: tot welke handelingsperspectieven leiden de drie hiervoor uitgewerkte verhaallijnen?

En dan blijft het jammer genoeg toch stil. In het begin van zijn boek reikt Harari nog wel een aantal projecten aan die een invulling van die agenda zouden kunnen zijn. Zo zouden we voor ons geluk minder hoge verwachtingen moeten koesteren. Want verwachtingen blijken bepalender dan de objectieve omstandigheden. Maar Harari werkt dat niet verder uit, zodat de lezer met lege handen achterblijft.

Het vervolg leest als een onvermijdelijke evolutionaire ontwikkeling. De technologische ontwikkelingen komen in een duizelingwekkend tempo op de mens af. Niemand weet waar de rem zit, zo stelt Harari op pagina 62. Met andere woorden: opties voor vertraging zijn er niet. Wat moet de gewone sterveling dan, zeker als zijn wil ook nog eens biochemisch gedetermineerd blijkt? Op pagina 374 houdt hij nog even een zeer kortstondig pleidooi om méér te dromen en te twijfelen. Kijk, op dat type aanbevelingen zitten we te wachten.

Aan het einde van zijn boek, op pagina 407, laat de auteur nog een levensgrote kans liggen.
"Een en dezelfde technologie kan heel verschillende soorten maatschappijen opleveren. (...) Kijk naar Zuid-Korea en Noord-Korea. Die hebben toegang tot exact dezelfde technologie, maar ze hebben voor heel verschillende toepassingen gekozen".
Wat zegt Harari hier? Is technologie slechts een willoos instrument in handen van willekeurig welk regime? Of hebben we -zoals hij in het begin poneert- echt iets te kiezen? Wat zijn dan de keuzes die Noord- en Zuid-Korea hebben gemaakt en in hoeverre kunnen deze model staan voor de agenda van de mensheid?

Uiteindelijk moet de lezer genoegen nemen met een drietal vragen.
Normaal gesproken kunnen vragen van grote wijsheid getuigen. Maar na de initiële belofte van de auteur en na 400 pagina's duizelingwekkend betoog was een aantal contouren van een handelingskader wel op zijn plaats geweest.


Paul Strijp, 11 juli 2019

dinsdag 7 mei 2019

Briefwisseling Joseph Roth en Stefan Zweig in 'Elke vriendschap met mij is verderfelijk' getuigt van onvoorwaardelijke vriendschap met donker randje


BOEK
Joseph Roth en Stefan Zweig  Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927 - 1938. privé-domein 300. Vertaald door Els Snick. Met een nawoord van Heinz Lunzer. Uitgeverij De Arbeiderspers. Amsterdam - Antwerpen, 2018.


Eigenlijk was hun vriendschap onmogelijk. Immers, de afhankelijkheid die Joseph Roth door zijn financiële problemen van Stefan Zweig had, zorgde voor een grote ongelijkwaardigheid. En op hetzelfde moment was hun vriendschap ook weer onvoorwaardelijk. De briefwisseling tussen beide auteurs stoelt op deze paradoxale spanning. Alcoholproblemen en voortdurende bedelverzoeken van Roth, soms harde wederzijdse oordelen, een fysieke afstand en een fundamenteel verschil in opvatting over de gewenste protestvorm tegen het opkomende nationaalsocialisme in Duitsland: al deze factoren belemmerden die vriendschap in het geheel niet. Dat neemt niet weg dat Zweig buiten de aan Roth gerichte brieven om, ook blijk geeft van een zekere minachting voor zijn vriend. Daarmee kent hun relatie ook een verborgen en donker randje.







Over beide auteurs

Stefan Zweig (1881 - 1942) was van joodse afkomst. Hij werd in 1881 in Wenen geboren in een welgesteld gezin als zoon van een uit Moravië afkomstige vader en een moeder uit Ancona. Zweig studeerde Germanistiek, Romaanse kunst en filosofie. Reeds tijdens zijn studententijd gaf hij gedichten uit, maar zijn grootste roem als schrijver verwierf hij met zijn novellen. In de jaren twintig van de vorige eeuw gold Zweig als een van de meest succesvolle Duitstalige schrijvers. Werken zoals zijn autobiografie De wereld van gisteren (1944), Jeremias (1917) en Sternstunden der Menschheit (1927) werden zeer veel gelezen. In 1920 trouwde hij met Friderike von Winternitz, van wie hij in 1938 scheidde. Een jaar later hertrouwde hij met Elisabet Charlotte "Lotte" Altmann. Samen met haar pleegde hij in 1942 in Brazilië zelfmoord. Zie ook:

https://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.com/2018/11/de-wereld-van-gisteren-van-stefan-zweig.html

Joseph Roth (1894 - 1939) werd geboren in het Joodse stadje Brody in het oosten van Galicië. Zijn jeugd kenmerkte zich door een beschermde, liefdevolle opvoeding van zijn alleenstaande moeder en door een succesvolle middelbare schoolperiode. Roth slaagde cum laude voor het gymnasium. Na zijn terugkeer uit militaire dienst toonde hij zich zeer actief als kritisch journalist. Met name door zijn publicaties voor de Frankfurter Zeitung verwierf hij in de jaren twintig grote bekendheid.

Welke factoren zorgden dan toch voor een leven vol kommer en kwel? Een zwervend bestaan van hotel naar hotel, een te grote vrijgevigheid met alle financiële problemen van dien, de ziekte van zijn vrouw en zijn alcoholisme. Vreemd genoeg leden de kwaliteit en de productiviteit van zijn werk als journalist en romancier daar niet onder. Zijn beroemdste boek was Radzetskymarsch (1932), een maatschappijkritische roman over de laatste jaren van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Roth stierf in armoede en zeer slechte gezondheid. (Bron voor biografische gegevens Joseph Roth: nawoord door Heinz Lunzer, pagina's 373 - 377).



Roth over Zweig


De briefwisseling tussen beiden is ruim zes jaar gaande als Joseph Roth zich plots assertief toont. Waar de correspondentie tot dat moment zich voornamelijk kenmerkte door een litanie over zijn gezondheids- en financiële problemen en door de welwillende reactie van Zweig daarop, staat Roth nu op en laat voor het eerst een fel protest horen tegen Zweig.
"Alles komt doordat u zo lang aarzelt. (…) U dreigt uw morele krediet te verliezen in de wereld en in het Derde Rijk niets te winnen. (…) Ik begrijp uw houding niet (…) u moet ofwel breken met het Derde Rijk, ofwel met mij." (pp.119 - 120)
Sic! De spanning doet zijn intrede in hun vriendschap. Roth mag dan onophoudelijk bij Zweig aankloppen voor financiële bijstand, hij deinst er niet voor terug om zijn vriend onomwonden de waarheid te vertellen. Au fond spitst zijn kritiek op Zweig zich op de volgende punten toe.

Allereerst verwijt Roth hem een naïef optimisme. Zweig is in zijn visie een romanticus. Hij ziet het slechte niet, maar leeft van het geloof en van de goedheid. Onder 'het slechte' verstaat Roth het geheel aan politieke ontwikkelingen in Duitsland in het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw en meer in het bijzonder de opkomst van het nationaalsocialisme. Voor zijn gevoel zou Zweig zich daar veel openlijker en explicieter tegen moeten uitspreken.
"Ik vrees dat u nog niet helemaal beseft wat er gebeurt. U zoekt nog overal naar oplossingen. (…) Het woord is gestorven (…) Het woord heeft geen enkele betekenis meer (…) Er bestaat geen 'publieke opinie' meer. (…) Liever had ik dat u zich met het hele gewicht van uw naam in de strijd werpt." (pp. 98, 114, 120)

Daarnaast vindt Roth Zweig een allemansvriend.
"U hebt naar mijn smaak altijd te veel vrienden gehad. (…) Het kan alleen maar goed voor u zijn als u een paar vrienden verliest. (…) Argeloos (…) gaat u met Jan en alleman te vriendschappelijk om." (pp. 125, 205)

Achter deze kritiek gaat pijn schuil. De pijn die Roth ervaart als hij te weinig aandacht van Zweig krijgt. Waarom heeft hij voor al die anderen wel tijd en voor mij niet? Niet zelden begint een brief van Roth met een verwijt in deze sfeer aan het adres van Zweig.


Zweig over Roth

Omgekeerd neemt Zweig evenmin een blad voor de mond. Ook hij spaart zijn vriend niet. Zijn kritiek is meestal in diplomatieke en weloverwogen termen verpakt. Maar niet altijd. Zoals één van die keren dat zijn toorn zich richt op het bovenmatig alcoholgebruik van Roth.
"U moet stoppen met zuipen (…)" (p. 168)
In algemene zin probeert de uitgebalanceerde Zweig Roth adviezen te geven voor meer evenwicht in zijn leven en voor een vermindering van zijn prikkelbaarheid.
"Reageert u toch alstublieft vooral niet altijd zo ongeduldig. (…) U moet zo rustig mogelijk proberen te blijven (…) u moet al uw krachten sparen voor uw werk (…) Waarom, waarom toch bent u meteen gekrenkt?" (pp. 167, 280, 330).

En toch: onvoorwaardelijke vriendschap

De prachtige paradox van deze briefwisseling schuilt in het feit dat de fundamentele ongelijkwaardigheid tussen beide auteurs, vooral ingegeven door het financiële beroep dat Roth onophoudelijk op Zweig doet, de vriendschap in het geheel niet belemmert. Menige brief eindigt met een verbitterde toon, direct gevolgd door een hartstochtelijke groet van diepe, bijna eeuwigdurende vriendschappelijke verbondenheid. Zowel van Roth naar Zweig ...
"U kunt me beter meteen laten weten dat u niet langer voor mij wilt zorgen (…) Ik hou veel van u. Ik omarm u." (p. 184)
"Niet kwaad zijn en altijd weten dat ik u liefheb." (p. 262)
"Ik neem het u wel kwalijk - en onze vriendschap zal er niet onder lijden" (p. 316)
… als omgekeerd.
".... u ontsnapt toch niet aan de ongelukkige liefdesrelatie die ik met u heb (…) Roth, vriend, ik weet dat u vreselijke problemen hebt en dat maakt mijn liefde voor u alleen maar groter …" (p. 335)
"… ik voel me gekwetst als dan plotseling een boek verschijnt waar u, mijn vriend, een jaar aan gezwoegd hebt en waar ik niets van weet, als ik de laatste ben die iets verneemt, (…) Heel innig uw oude St. Z." (pp. 340-341)

Waar Roth Zweig om toestemming vraagt om hem een broer te noemen, belooft Zweig hem eeuwige trouw. Hun vriendschap bereikt een hoogtepunt in 1936 als Roth op uitnodiging van Zweig naar Oostende komt. Volgens Zweig kunnen ze elkaar bij het werk ondersteunen en kunnen ze dat beiden gebruiken. Eindelijk lukt het weer een keer om -bij alle ongemak die de fysieke afstand tussen hun beider verblijfplaatsen doorgaans met zich meebrengt- een fysieke ontmoeting te regelen!


Verborgen , donkere laag

Toch lijkt er een verborgen, donkere laag te schuilen in die onvoorwaardelijke en eeuwige vriendschap. Roth realiseert zich dat een vriendschap met hem sporen nalaat bij de ander. De titel van het boek, ontleend aan een zin uit een brief van Roth aan Zweig uit 1932, getuigt daarvan. Vier jaar later stelt Roth dat een vriendschap met hem ".... op zekere dag pijnlijk moet worden".

Die pijn zal Zweig zeker gevoeld hebben. Dat moge voldoende blijken uit de hiervoor aangehaalde citaten. Maar uit de in het boek opgenomen Brieven aan derden (dat wil zeggen: de brieven van Stefan Zweig die niet aan Joseph Roth zijn gericht) blijkt nog iets anders. Ondanks zijn vriendschap moet Zweig ook een zekere minachting voor hem gevoeld hebben. Kwalificaties als ".. zijn dwaasheid is eindeloos", "een krankzinnige met geld", "Je kunt je niet voorstellen hoeveel uren en dagen ik al verspild heb", "een verschrikkelijk en hopeloos geval" en "een sympathieke gek" werpen toch een ander licht op hun relatie. Een licht dat in de briefwisseling tussen hen beiden niet zichtbaar was.



Laatste, prangende vraag

Tot slot. In die zogeheten Brieven aan derden schrijft Friderike Zweig, één jaar vóór haar echtscheiding, aan haar man …
"Hopelijk raakt Roth stilaan minder verbitterd tegenover jou. (….) Zijn grote liefde voor mij speelt natuurlijk mee …." (p. 357)
 Grote liefde van Joseph Roth voor de echtgenote van zijn beste vriend? Wat is dat? Had Heinz Lunzer dit gegeven in zijn nawoord ten minste niet even moeten aanstippen, zo niet nader moeten duiden?


Paul Strijp, 7 mei 2019

vrijdag 22 maart 2019

Ondanks fascinerende visie op de metropool vertilt Richard Sennett zich in Stadsleven aan zijn ethiek van de stad



BOEK
Richard Sennett Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst. Vertaald door Maarten van der Werf. Meulenhoff. Amsterdam, 2018.



Kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad? Met deze vraagstelling begint Sennett aan een stedenbouwkundige zoektocht naar de metropool van de toekomst. Die tocht is buitengewoon informatief en fascinerend, dit boek verveelt geen moment. Sennett laat zien hoe tal van belangwekkende stedenbouwkundigen vanaf de negentiende eeuw elk op hun eigen manier vorm hebben gegeven aan de relatie tussen de fysieke stad (ville) en de overtuigingen in die stad (cité). Daarnaast passeren allerhande zeer lezenswaardige beschouwingen de revue, bijvoorbeeld over de invloed van technologie op en in de stad. Sennett breekt daarbij een lans voor -wat vrij vertaald genoemd zou kunnen worden- ongemak, door hem aangeduid als complexiteit en ambiguïteit. Het expliciete antwoord op zijn initiële vraagstelling (kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad?) blijft helaas achterwege. Ook zijn ethiek van de open stad is verre van coherent. Hoe lezenswaardig zijn boek ook is, uiteindelijk vertilt Sennett zich aan zijn ethiek.











Ville en cité


Haussmann, Cerdà, Olmsted, Le Bon, Simmel, Weber, Park met zijn Chicago School, Le Corbusier, Jacobs, Mumford. Grote namen in de geschiedenis van de stedenbouw. Sennett laat ze allemaal de revue passeren en presenteert hun denkbeelden. Zoals die van Haussmann, voor wie mobiliteit centraal stond in zijn notie van de goede stad. Of Olmsted, de grondlegger van de groene stad. En niet te vergeten Jacobs natuurlijk, de grande dame van de anarchistische stroming in de stedenbouw met haar pleidooi voor gemengde wijken, een informeel straatleven en lokale zeggingskracht.


Nu overzie ik de stedenbouwkundige literatuur niet, maar ik stel mij voor dat een dergelijk overzicht niet zo heel bijzonder is. Dat zal vast vaker gepresenteerd zijn. Maar wat dit overzicht zo interessant maakt, is dat Sennett laat zien hoe elk van deze stedenbouwkundigen de relatie tussen ville en cité vormgeeft. Ville staat voor de fysieke plaats, de harde kant van de stad. Cité duidt op de mentaliteit, het geheel aan opvattingen over de stad. De generatie Haussmann, Cerdà en Olmsted probeerde beide te laten samenvallen. Die ambitie had de volgende generatie, bestaande uit Park, Le Corbusier, Costa, Jacobs en Mumford, niet meer. Waar het werk van Haussmann cum suis een sociale functie had en gericht was op ontmoeting en menging, verklaarde Costa bij het ontwerp van de stad Brasilia bijvoorbeeld dat de cité nog niet toe was aan de ville. Met andere woorden: de tweede generatie bouwde liever eerst, de mentaliteit zou vanzelf volgen. De ville ging bij hen aan de cité vooraf.




Als het ons maar niet te gemakkelijk wordt gemaakt

Na dit openingsdeel richt Sennett zich in het tweede en derde deel van zijn boek op een veelheid aan stedenbouwkundige vraagstukken, alle vanuit een internationaal perspectief. De rode draad hierbij laat zich als volgt samenvatten: het moet de inwoners van metropoolregio's allemaal niet te makkelijk worden gemaakt, zij zijn vooral gebaat bij complexiteit en ambiguïteit.



Dat blijkt bijvoorbeeld bij het vraagstuk van de smart cities.
Sennett laat er geen misverstand over bestaan: hoe meer een stad met technologie voor haar inwoners bepaalt en voorschrijft, hoe dommer die inwoners worden. Hoe onduidelijker het leven in de stad daarentegen is, hoe meer je je best moet doen en hoe slimmer je wordt. De Zuid-Koreaanse stad Songdo, die volgens de auteur vanuit de cockpit wordt bestuurd, omschrijft hij dan ook als een nachtmerrie.


Andere voorbeelden van de functie van complexiteit en ambiguïteit. Als tegenwicht voor de alomvattende planning vóóraf poneert Sennett het concept van het plannen van zaadjes. Dat biedt ruimte voor variatie en innovatie. En het samen met bewoners ontwerpen van een stad lukt alleen als dat proces wordt gezien als schuurpapier. Er moet een zekere ruwheid in die interactie zitten, daar gaat een uitnodiging van uit om verder te praten. Iets wat af en duidelijk is, is dood.





Functionele zijpaden

Sennett permitteert zich uitstapjes. Naar klassieke romanschrijvers, naar een aantal persona en naar persoonlijke levenservaringen. Deze zijpaden zijn functioneel, zij dragen beslist bij aan een beter begrip van hetgeen de auteur betoogt.



Om het tekort aan complexiteit van de slimme stad te illustreren haalt Sennett bijvoorbeeld de Oostenrijkse romancier Robert Musil (1880 - 1942) aan. In zijn meesterwerk Man zonder eigenschappen maakt de hoofdpersoon een verdoofde indruk,
".. een vloeibaar mens, plooibaar, gemakkelijk, aanpassingsbereid, prettig in de omgang aan het oppervlak maar daaronder niet al te betrokken bij de wereld om hem heen".


Deze hoofdpersoon zou zo maar een inwoner van een slimme stad kunnen zijn. Volgens Musil hoeft hij of zij niet te twijfelen of na te denken. Om te kunnen functioneren volstaat de automatische piloot. Ook de verwijzingen van Sennett naar grote auteurs als Stendhal en Balzac werken verrijkend. Uit hun werk blijkt dat het voor het doorgronden van de stedelijke mentaliteit nodig is om de kleinste details te kennen. Een gedachte die Sennett daarvoor zelf heeft aangestipt door te wijzen op de noodzaak om in de stad vreemde mensen te leren kennen.


Sennett heeft ook een aantal persona, archetypen, in petto. Mijnheer Sudhir in India bijvoorbeeld, een marktkoopman. Hij staat symbool voor iemand aan de onderkant van de samenleving, kwetsbaar en onzeker. Toch is ook voor hem verticale mobiliteit, het klimmen op de maatschappelijke ladder, mogelijk. Hij moet daarvoor alleen in het reine zien te komen met de 'schimmige routes' van de informele wereld waarin hij zich beweegt. Die routes staan natuurlijk bol van de ambiguïteit.


Wat het boek prettig persoonlijk maakt zijn de ontboezemingen van Sennett over zijn beroerte. Die worden nergens sentimenteel maar staan ten dienste van zijn betoog. Sennett laat namelijk zien hoe hij zelf ervaren heeft dat mensen in de stad zich emotioneel afsluiten en zich niet met elkaar bemoeien. Als zijn beroerte hem dwingt om tegen een muur te leunen gunnen de voorbijgangers hem een blik, maar verder gaat hun belangstelling ook niet.



Ethiek van de (open) stad



In het vierde en laatste deel van zijn boek ontvouwt Sennett zijn ethiek van de stad, meer in het bijzonder zijn ethiek van de open stad. Die kondigt hij in het begin van het boek al aan met zijn centrale vraagstelling: kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad? De beantwoording van deze vraag overtuigt niet.


Dat begint al met het feit dat Sennett vanuit een zeker axioma vertrekt. Namelijk de stelling dat een proactieve stedenbouw kan samengaan met -wat hij noemt- een ethiek van de bescheidenheid. Daaronder verstaat Sennett een ethiek die vertrekt vanuit het besef dat de stedeling ook maar een individu is te midden van veel anderen. Hieruit blijkt een positieve grondhouding en niet een waarlijk open houding naar zijn probleemstelling.


Dan de definitie van ethiek. Die bestaat uit drie dimensies: tolerantie ten opzichte van verschillen, het streven naar gelijkheid en de bevrijding uit het keurslijf van het bekende. Deze dimensies worden in het boek 'geladen'. Zo illustreert Sennett de tolerantie door een verwijzing naar de parken van Olmsted. Door hun ontwerp waren die immers bij uitstek tolerant voor sociale verschillen. En zijn aanmoediging tot nieuwsgierigheid teneinde aan de verdovende slimme stad te ontsnappen kan gelezen worden als een oproep tot bevrijding uit het bekende. Zoals hij de opdracht van de filosoof Levinas om de interactie en ontmoeting met de ander op te zoeken ook als een ethische opdracht omschrijft. So far, so good.


Maar dan gaat Sennett dwalen door ongevraagd dimensies toe te voegen. Zo is zijn ethiek van de bescheidenheid toch moeilijk in verband te brengen met tolerantie, gelijkheid of bevrijding uit het bekende. Hetzelfde geldt voor de keuze tussen mitigatie en adaptatie als strategieën voor klimaatverandering. Die kwalificeert hij als een ethische kwestie. De eerste strategie probeert de negatieve gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van keringen. Sennett kiest voor adaptatie. Daarbij wordt géén weerstand geboden aan de gevolgen van klimaatverandering, maar wordt 'meegewerkt'. Dat kan bijvoorbeeld door de aanleg van een bufferzone van drasland waardoor de golven worden gebroken. Mogelijk dat deze keuze méér is dan een technische kwestie, maar het is voor de lezer lastig om de ethische dimensie te ontwaren en al helemaal om een relatie te zien met één van de drie genoemde dimensies.


Kant is en Arendt doet



Aan het einde van zijn boek zet Sennett twee grote filosofen naast elkaar: Kant en Arendt. Geconfronteerd met de paradox dat mensen met elkaar in contact moeten komen maar daar tezelfdertijd ook angstig voor zijn, kiest de eerste voor een passief aanvaarden van de situatie (aangeduid als zijn) en Arendt voor een actief opzoeken van ontmoetingen (doen). Sennett kiest hier geen positie. Misschien hoeft dat ook niet, omdat beide filosofen lijken te refereren aan één bepaalde dimensie van ethiek (Kant aan tolerantie en Arendt met haar ontmoetingen aan de bevrijding uit het bekende). Echter, omdat hij zijn initiële vraagstelling (kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad?) vervolgens ook niet expliciet beantwoordt, blijft de lezer in de mist achter. Wat is hier nu precies de boodschap van Sennett? Zijn finale opmerking dat de ethiek van de open stad bijdraagt aan rijkdom in plaats van helderheid van betekenis, doet die mist niet optrekken.


In zijn dankwoord laat Sennett weten dat zijn partner, de Nederlands-Amerikaans sociologe en econome Saskia Sassen, hem de ethische dimensie van het stadsleven heeft doen inzien. Hoe is dat proces precies verlopen? Dat had ik graag willen lezen. Mogelijk had dat meer helderheid gecreëerd.




Foto aan achterzijde boek







De ethiek van de stad is mistig, fragmentarisch. Losse noties, op zichzelf interessant maar in de verste verte nog geen begin van een coherent systeem vormend. Ambigue zou je bijna zeggen. Misschien was dat ook juist de bedoeling van Sennett, maar ik had hier toch graag meer scherpte gezien.


Dat laat onverlet dat dit boek een zeer informatieve en fascinerende gids is voor iedereen die wil weten wat er wereldwijd rondom grote steden gaande is. 


Paul Strijp, 23 maart 2019