Translate

maandag 13 juli 2020

Miriam Rasch brengt de frictie in haar boek Frictie te weinig in de praktijk



BOEK
Miriam Rasch  Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme. De Bezige Bij. Amsterdam, 2020

Data en algoritmen lijken neutraal, maar zijn dat niet. Zij zijn juist cultureel bepaald. Ook liggen er allerlei verborgen machtsverhoudingen aan ten grondslag. Deze onzichtbaarheid leidt tot een probleemloos geloof in data, het dataïsme. Dat schuurt niet, is frictieloos. Rasch trekt daar tegen ten strijde. Zij weigert zich neer te leggen bij vanzelfsprekendheden, pleit juist voor alternatieven en vrijheden en roept op tot verzet. Rasch introduceert een nieuwe vorm van -wat genoemd kan worden- communicatief handelen. Het is echter lastig om te zien hoe dit bijdraagt aan een vermindering van de frictieloosheid. En daar was het Rasch nu juist wel om te doen.


In haar eerste inleidende hoofdstuk zet Rasch meteen de toon. Ethiek in relatie tot data ziet zij louter als lippendienst. De overtuigingen achter het heilige geloof in data, door haar dataïsme genoemd, zijn zo rotsvast dat er van werkelijke ethische reflectie géén sprake is. En daar wil zij verandering in brengen. Door de zaak een beetje los te wrikken. Het doel van haar boek is juist om frictie in de praktijk te brengen. De grote vraag is dan natuurlijk: in hoeverre slaagt Rasch in deze opzet? Om deze vraag te beantwoorden zal ik eerst haar analyse weergeven, vervolgens haar pleidooi om tot slot te reflecteren op de vraag in hoeverre zij haar doel bereikt heeft.


De analyse van Rasch: data en algoritmen zijn niet neutraal

Ze lijken allemaal zo onschuldig: data, datapunten, algoritmen, de digitale codes 0 en 1, maar ook cijfers en getallen. Optisch bedrog, zo betoogt Rasch. In werkelijkheid ligt aan al deze vormen van kwantificering namelijk menselijk handelen ten grondslag. En dat is allerminst neutraal. De mens immers baseert zich altijd op de een of andere ideologie.

Zo zijn de codes 0 en 1 volgens haar cultureel bepaald. Beide cijfers vormen met elkaar een typisch westers onderscheid. Ze zijn immers niet gelijkwaardig. Onder verwijzing naar de schrijfster Plant stelt Rasch dat dit koppel staat voor een veelheid aan tegengestelde betekenissen, bijvoorbeeld: aan en uit, rechts en links, licht en donker, wit en zwart, goed en fout. "En in zo'n hiërarchische verhouding staat de 0 gelijk aan vergetelheid." Niks neutraliteit dus, 1 is de baas.

Een vergelijkbaar pleidooi houdt zij over de statistiek, het siamees tweelingbroertje van het dataïsme. Een vak dat volgens Rasch bol staat van de verborgen machtsverhoudingen. De statisticus die telt is de baas over degene die geteld wordt. En het maken van classificaties is evenmin onschuldig. Als je lijdt aan een ziekte die in de statistieken ontbreekt heeft dat gevolgen voor je behandeling en voor de vraag of je voor euthanasie in aanmerking komt. Kort en goed: classificeren is macht.

Juist de onzichtbaarheid van deze onderliggende patronen geeft het gebruik van data iets vanzelfsprekends. Het dataïsme roept nauwelijks vragen op, 'schuurt' niet en is volgens Rasch frictieloos. Terwijl de onderliggende patronen en verhoudingen volgens haar juist opengebroken moeten worden. Het dataïsme heeft behoefte aan frictie en weerstand.

Deze analyse is op zichzelf niet nieuw. Het niet-neutrale karakter van data en algoritmen heeft zeker de laatste jaren veel maatschappelijke en politieke aandacht gekregen. Dat laat onverlet dat dit gegeven niet genoeg benadrukt kan worden, zeker als de voorbeelden origineel zijn. En dat zijn ze bij Rasch. De koppeling die zij legt tussen data enerzijds en cijfers en getallen anderzijds vond ik origineel.

De behoefte aan frictie en weerstand is evenmin nieuw. Een klassieke filosoof als De Tocqueville (1805 - 1859), ook wel de duistere profeet van de technologie genoemd, vroeg hier al aandacht voor. En in recentere tijden ook iemand als de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Zie bijvoorbeeld zijn werk Stadsleven (https://www.meulenhoff.nl/producten/stadsleven-9789029093064). Sennett pleit daarin voor weerbarstigheid en dubbelzinnigheid in een door data en technologie gedomineerde stad. Weerbarstigheid staat voor het vermogen om met weerstand en obstakels om te gaan. Maar ook hier geldt: het maatschappelijk debat is zeker gediend met blijvende aandacht voor dit vraagstuk. En ook hier zijn de voorbeelden van Rasch tot de verbeelding sprekend. Zeker haar beschrijving over het else, het geheel van gedataficeerde portretten dat ergens in cyberspace over ieder van ons rondwaart, legt de behoefte aan frictie indringend bloot.


Het pleidooi van Rasch: alternatieven, vrijheden en verzet

Rasch legt zich er niet bij neer. De wereld van het dataïsme moet worden opengebroken. Zij wil frictie genereren. Dat doet zij langs twee lijnen.

Allereerst de lijn van het bieden van alternatieven en vrijheden. Zij verwerpt een al te reductionistische mensopvatting. De opvatting bijvoorbeeld dat de mens in de kern uiteindelijk niets meer of minder is dan een algoritme, iets wat de wereldberoemde auteur Harari beweert. Aan dat type stellingnamen heeft Rasch een broertje dood. Waarom? Deze bieden géén ruimte voor diversiteit en variëteit en belemmeren daarmee een echte ethische discussie. Eenzelfde bezwaar koestert de auteur tegen het voorspellend vermogen van data. "Het dataïsme is een geloof van predestinatie". En bij voorbeschikking is evenmin ruimte voor alternatieven. Wat dan rest zijn eenvoudige verhalen en eenduidige verklaringen. Terwijl de werkelijkheid juist meervoudig is.

De tweede lijn die Rasch bewandelt in haar kruistocht voor 'frictie-rijkheid' is die van het verzet. Zij volgt daarbij auteurs als Pint en Deleuze. De eerste pleit voor verbeeldingsverzet, het weigeren mee te doen aan alles wat in data omgezet kan worden. Deleuze roept op tot idiotie. Een idioot maakt dingen juist moeilijker dan makkelijker en vertrouwt op ondoelmatigheid en intuïtie. Dit verzet keert zich dus tegen elke vorm van rationalisatie.


Heeft Rasch haar doel bereikt?

Heeft Rasch de frictie in de praktijk gebracht? Dat was immers haar belofte. Naast haar filosofische beschouwingen waarvan er hierboven een aantal is uiteengezet bouwt zij in het laatste hoofdstuk een -wat ik zou willen noemen- vorm van communicatief handelen.

Dit richt zich enerzijds op het openbreken van woorden. Zoals zij zich verzet tegen de vanzelfsprekendheden van de dataïsten, zo doet zij dat ook tegen die van de humanisten. Noties als levenskracht, bedoeld om aan de dictatuur van de data te ontsnappen, verwerpt zij. Ook die immers claimen een monopolie op de werkelijkheid en belemmeren het denken over alternatieven.

Anderzijds richt haar communicatief handelen zich op vormen zoals stilte, zwijgen, luisteren en indirect spreken. "We zullen andere vormen van spreken moeten ontwikkelen, vormen die tijdelijk zijn, meerstemmig, op gelijke voet staand met elkaar, decentraal, niet geïnteresseerd in nut maar in vrijheid".

Juist bij deze vormen van spreken is de relatie met het genereren van frictie erg dun. Neen is een hardop uitgesproken frictie, stelt Rasch onder verwijzing naar Barthes. Maar hier had ik toch graag een uitvoeriger verhaal gewild. Hoe kan luisteren bijvoorbeeld aan frictie bijdragen? Of hoe kan dit communicatief repertoire ertoe leiden dat burgers hun verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de algoritmische dood door een machtshebber? Want die verantwoordelijkheid heeft eenieder van ons, zo stelt Rasch. Dat is een zware last. Hoe we deze kunnen dragen, vertelt de auteur er niet bij. Ook het door haar aangehaalde concept van het frictieloos design, een ontwerp met zo veel gebruiksgemak dat je vergeet dat er technologie en dus menselijke keuzes aan te pas komen, schreeuwt om een frictierijke uitwerking. Die blijft nu achterwege.

Mijn conclusie is dan ook dat de auteur, in dit overigens lastige doch lezenswaardige boek, haar doel maar ten dele bereikt heeft.

Paul Strijp, 13 juli 2020

#ethiek #data #technologie #dataïsme #frictie

Geen opmerkingen:

Een reactie posten