Translate

zondag 9 november 2014

Rutger Bregman heeft, maar krijgt géén gelijk in Gratis geld voor iedereen


BOEK
R. Bregman. Gratis geld voor iedereen. En nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen. De Correspondent. Amsterdam, 2014.



Rutger Bregman doet zijn best. Zijn uiterste best om ons van zijn gelijk te overtuigen. Kijk nou toch eens, zegt hij, hoezeer eeuwen wetenschappelijk onderzoek en sociale experimenten maar in één richting wijzen. De richting van een verkorting van de werkweek en het basisinkomen. Waarom voeren we die dan niet in? Proef het onbegrip en de ergernis van de auteur. Maar Bregman geeft niet op en spoort ons aan om vooral te blijven geloven in onze idealen. Om te blijven dromen. Helaas analyseert hij slechts mondjesmaat welke factoren de verwezenlijking van zijn dromen in de weg staan. Daardoor kom je als lezer niet te weten waarom zijn idealen in de verste verte niet op een politieke agenda belanden.


Aan het einde van zijn boek somt Bregman zijn idealen nog eens voor ons op. Een werkweek van 15 uur, een onvoorwaardelijk basisinkomen, het uitroeien van armoede, een ander belastingstelsel, nieuwe maatstaven van vooruitgang en een wereld zonder grenzen. Dat alles met het doel om meer gelijkheid te creëren en de kwaliteit van leven te vergroten. Stuk voor stuk lijken dit wel erg makkelijke oplossingen. In het begin betrapte ik mezelf op de reactie: "Ja, dat is makkelijk, dat willen we allemaal wel".  Maar het moet gezegd, Bregman voert voor elk van die idealen een indrukwekkende empirische bewijsvoering aan. Met prachtige historische voorbeelden. Zoals het experiment van Mincome, het grootste experiment met een basisinkomen dat de wereld ooit heeft gehad.


Met andere woorden: de auteur is beslist niet van de werkelijkheid losgezongen. Integendeel. Regelmatig vraag je je als lezer af: hoe kan dat? Ogenschijnlijk naïeve voorstellen blijken bij nadere bestudering helemaal niet naïef. In dat verrassend tegendraadse perspectief schuilt dan ook de waarde van dit boek. Bregman grossiert in paradoxen. En die zijn zonder uitzondering boeiend. Gratis geld voor iedereen leidt er niet toe dat mensen minder gaan werken. Landen die veel en hard werken hebben juist meer sociale problemen. En open grenzen tussen landen bevorderen juist de terugkeer van immigranten.


Geen meerderheden voor zijn dromen

En toch. Hoe overtuigender en geloofwaardiger de bewijsvoering van Bregman is, des te klemmender dient zich de vraag aan: en waarom zijn die voorstellen dan al niet lang ingevoerd en gerealiseerd? Anders gesteld: hoe komt het dat zijn voorstellen niet in de verste verte op enige politieke agenda belanden? Welke factoren belemmeren het ontstaan van meerderheden rondom deze issues? Bij die vragen staat Bregman slechts mondjesmaat stil.

Zo zucht hij een enkele keer bij een historische vergissing. Bijvoorbeeld bij de pogingen van president Nixon om het basisinkomen in te voeren. Die strandden op grond van verkeerde argumenten. "Het had zo anders kunnen lopen", aldus Bregman met spijt in zijn stem. Regelmatig wijst hij op onderliggende maatschappelijke opvattingen die neerkomen op het adagium je moet werken voor je geld. Met die opvattingen wil de auteur korte metten maken. Dat doet hij met argumenten. Daarmee heeft Bregman gelijk, maar krijgt hij het nog niet.





Waar is het bredere kader?

Om een begin van een gelijk te krijgen had Bregman zich rekenschap kunnen geven van een breder historisch perspectief. Hij had bijvoorbeeld kunnen wijzen op de protestants-christelijke ethiek die ten grondslag ligt aan de opvattingen dat je moet werken voor je geld. Die ethiek is diep in onze westerse samenleving verankerd en bood volgens de klassieke socioloog Max Weber een uitstekende voedingsbodem aan het kapitalisme. Een dergelijke bodem laat zich niet door argumenten wegvagen. Zo was het ook interessant geweest als Bregman had gereflecteerd op de vraag waarom de verkorting van de arbeidstijd in de jaren tachtig tot stilstand kwam. Na het akkoord van Wassenaar in 1982 hebben kabinet, werkgevers en werknemers kennelijk geen belang hierbij gehad. Waarom niet? Die vraag klemt temeer omdat die drie partijen vandaag de dag in hoog tempo allerhande akkoorden met elkaar afsluiten.

Het enige theoretische kader dat Bregman biedt met het oog op de mogelijkheid om veranderingen door te voeren, is de theorie van Festinger (cognitieve dissonantie) en die van Friedman (de potentie van crises). Dat is toch mager. Met name de bestuurskundige theorieën over agendavorming (van Bachrach en Baratz of van Kingdon) hadden hem bruikbare handvatten kunnen bieden.


Uit de bocht

Slechts éénmaal vliegt de auteur echt uit de bocht. Dat is op pagina 41 waar hij minder werken aandraagt als oplossing voor werkelijk alle problemen die er op deze aarde zijn: stress, klimaatverandering, ongelukken, werkloosheid, de emancipatie van vrouwen, vergrijzing en ongelijkheid. Dat is een nogal universele aanspraak. Die maakt hij nergens waar.

Het zij hem vergeven. Bregman heeft een waardevol boek achtergelaten dat het verdient om zijn weg naar een politieke agenda te vinden.


Paul Strijp, 8 november 2014

woensdag 15 oktober 2014

Borderline Times van Dirk de Wachter: 300 pagina's gebabbel en gelamenteer


BOEK
Dirk de Wachter Borderline Times. Het einde van de normaliteit. Lannoo Campus, Leuven, april 2014.


De mens die zich ontketend heeft uit de knellende banden van vroegere instituties, maar ondertussen is dóórgeschoten in zijn vrijheid. En door dat surplus aan vrijheid in eenzaamheid ten onder gaat omdat hij gedomineerd wordt door een cultuur die hem voorschrijft 'wat moet'. Daardoor mist hij elke binding met zichzelf en met anderen. Het gevolg is dat onze samenleving van de regen in de drup raakt: grensoverschrijdend gedrag dat vroeger voor uitzonderlijk doorging, wordt meer en meer de norm. Omgekeerd wordt normaal gedrag steeds vaker als ziek bestempeld. Zie hier het grondpatroon in de redenering van De Wachter. Die redenering is op zichzelf interessant, maar boet substantieel aan waarde in door een onvoldoende uitwerking van allerhande fundamentele noties, door een vals nostalgisch verlangen en door het ontbreken van een coherent alternatief of handelingsperspectief.


De Wachter presenteert in dit boek negen criteria om aan te tonen dat we leven in tijden van borderline. Een borderline stoornis kenmerkt zich door instabiliteit en impulsiviteit. Die negen criteria zijn: verlatingsangst, instabiele en intense relaties, onaangepaste agressie, identiteitsstoornissen, affectlabiliteit, impulsiviteit, paranoïde en dissociatiesymptomen, automutilatie en suïcidaliteit, zinloosheid en leegte.

Aan de hand van talloze voorbeelden, variërend van het toenemend drank- en drugsgebruik onder jongeren tot de torenhoge schoonheidsnormen waaraan ons lichamelijk zelfbeeld moet voldoen, toont hij aan dat grensoverschrijdend gedrag steeds meer de norm wordt. Daarbij laat hij de lezer niet ontsnappen, die wordt indringend aangesproken. "Ja, dat geldt óók voor u", laat De Wachter doorklinken. Dat roept soms een prettige spanning op.

Als kanttekening geldt dat die voorbeelden rusten op een vrij smalle empirische basis. Levinas, Houellebecq, de Standaard, de Groene Amsterdammer, Psychologie Magazine en dS Weekblad. Dat zijn wel zo'n beetje de belangrijkste bronnen waarop De Wachter zich baseert. En soms is helemaal niet duidelijk welke bronnen hij raadpleegt. Zoals op pagina 48 waar de auteur stelt dat recente bevragingen van jongeren aantonen dat zij dromen van het zeer klassieke gezin. Welke bevragingen dat zijn?
 
 




 
Met die kritiek valt te leven. Maar het boek lijdt aan drie tekortkomingen die veel ernstiger zijn. Ik laat die hieronder de revue passeren en sluit dan af met een eindoordeel.


Tekortkoming 1: terloopse fundamentele noties

De postmoderne filosoof Rorty die de auteur heeft geïnspireerd, het belang van romans en literatuur, van sociale gelijkheid bij de beteugeling van geweld, euthanasie die betrekkelijk makkelijk als de culturele variant van suïcidaliteit wordt voorgesteld. Slechts een paar voorbeelden van nogal fundamentele noties die de auteur terloops laat passeren maar niet de aandacht geeft die ze verdienen. Deze noties worden allemaal even aangestipt, maar niet coherent uitgewerkt.

Het meest kwalijk manifesteert deze oppervlakkigheid zich in het voorlaatste hoofdstuk, getiteld Hoop. Daar passeert een keur aan auteurs de revue, het voert te ver om die hier allemaal te noemen.Onduidelijk blijft hoe deze auteurs zich tot elkaar verhouden en wat De Wachter's eigen positie is. Dit hoofdstuk doet denken aan een omgevallen boekenkast zoals je die ook wel in scripties tegenkomt van overijverige eerstejaars studenten. Babbelen, babbelen, eindeloos babbelen.


Tekortkoming 2: vals nostalgisch verlangen

Op meerdere plaatsen in zijn boek waakt De Wachter voor cultuurpessimisme. Voor mijn gevoel maakt hij zich niet zozeer aan dat pessimisme schuldig, als wel aan een vals cultuuroptimisme waar het gaat om vroeger tijden. Met andere woorden: aan valse nostalgie. Vroeger was alles beter, is de impliciete ondertoon van De Wachter. Die nostalgie is vals omdat hij nergens een empirisch bewijs levert en omdat hij zijn eigen nostalgie ook weer ontkent.

Zijn redenering heeft vaak het volgende patroon. Tuurlijk wil ik niet terug naar vroeger en tuurlijk was vroeger niet alles beter, maar .... En op diverse plaatsen roept De Wachter vervolgens een sfeer en een geur op die zijn verlangen naar vroeger tijden verraden. Het kerngezin, God, de Heilige Communie, het spelletje ganzenbord, de pint in het café. Ze zijn er allemaal niet meer, stelt De Wachter met spijt vast. En wat is dat toch ontzettend jammer!

Maar of die mensen vroeger nu ook echt allemaal zo veel gelukkiger waren? De recente onthullingen rondom het sexueel misbruik door de katholieke kerk zouden ons extra behoedzaam moeten maken waar het gaat om het speculeren over het welzijn van de mensen in vroeger jaren.


Tekortkoming 3: géén alternatief of handelingsperspectief

Wat te doen in deze samenleving die er nu niet bepaald vrolijker op wordt? De Wachter weet het zelf eigenlijk ook niet. Hij erkent dat niet met zo veel woorden, maar dat blijkt uit de door hem voorgestelde oplossingen. Dat zijn er nogal wat. Volgens De Wachter wordt het thema hechting het kernthema voor de volgende generatie. Dat is toch niet niks, zo'n belofte voor een hele generatie.

Maar ondertussen presenteert hij ook tal van andere alternatieven voor een ontsnapping uit de borderline times. Zoals het hervinden van de verloren gegane samenhang en eenheid in ons leven, het belang van een socialere maatschappij, zinvolle relaties, een kader met aandacht voor ieders individualiteit, een heroriëntatie in het domein van de zingeving. En zo gáát De Wachter maar door. Maar wat hij precies onder die alternatieven verstaat en hoe we die moeten realiseren? Ook aan de epiloog, een op Levinas gebaseerd sluitstuk, voegt hij niets toe.

De Wachter kan duidelijk niet overweg met de fragmentatie en differentiatie die onze moderne samenleving nu eenmaal kenmerkt. Hij ziet het allemaal knarsetandend aan en diep in zijn hart wil hij gewoon terug naar de samenleving van de jaren vijftig.


Eindoordeel

Al met al laat De Wachter met dit boek onbedoeld een uitgesproken cultuurpessimistisch document achter dat rust op een smalle empirische basis. Er gaat weinig meer goed in dit leven, als we de auteur mogen geloven. En die auteur slaagt er niet in om de lezer een hoopvolle uitweg te bieden die voldoende rekening houdt met de hedendaagse maatschappelijke realiteit.

Arnon Grunberg liet op de achterflap van het boek optekenen dat hij van mening is dat u dit boek moet lezen. Ik ben dat niet met Grunberg eens. U kunt uw tijd vast beter besteden.

Paul Strijp, 16 oktober 2014

zaterdag 2 augustus 2014

Evgeny Morozov laat wanhoop van de mens zien in Om de wereld te redden, klik hier



BOEK
Evgeny Morozov  Om de wereld te redden, klik hier. Uitgeverij De Wereld, Tilburg 2014


De mens die zijn lijden, zijn eenzaamheid en zijn lichamelijke gebreken maar niet onder ogen durft te zien. Die bovendien niets begrijpt van de werking van politiek en democratie. En dan wanhopig naar internet grijpt als oplossing voor al zijn problemen. De internet-industrie, Google en Facebook voorop, springt daar gretig op in en belooft de mens het paradijs op aarde. Met een permanente verbondenheid met anderen, een voortdurende meting van zijn fysieke gezondheid en met een unieke authenticiteit. Morozov heeft een fascinerend en uiterst waardevol boek geschreven met hier en daar wat reactionaire, ongerichte en eenkennige trekken.


Morozov, een dertigjarige Wit-Russische hoogleraar, stelt zich met dit boek niets minder dan een heuse bevrijding ten doel. Een bevrijding van een aantal beklemmende opvattingen van ongrijpbare en onzichtbare technologiefreaks, -magnaten en -nerds: de internetcentristen. Een groep die ons wil doen geloven dat internet een van nature gegeven grootheid is met een eigen wil en eigen wetten. Op die tegenstander richt Morozov zijn pijlen. Waarom? In essentie heeft hij drie bezwaren.







Stop het stoppen met denken

Zijn belangrijkste bezwaar is dat de internetcentristen een rem zetten op het maatschappelijk vermogen om kritisch te denken. Dat doen zij door technologische oplossingen als onvermijdelijk te presenteren. En daar heeft Morozov duidelijk een broertje dood aan. Als een rode draad door zijn boek loopt -hoewel hij die filosoof niet noemt- een bijna Popperiaanse noodzaak om voortdurend kritiek te kunnen leveren en om morele vragen te definiëren bij zaken die vanzelfsprekend lijken.

Dit bezwaar deed mij denken aan de woorden van Faublas, een hoofdpersoon uit een roman van Louvet de Couvray uit de achttiende eeuw.

"Het kleinste sprankje gedachte lijkt hier al op een vergrijp, zozeer is men gewend aan versleten woorden. Wee degene die iets origineels zegt." 
 
Morozov is verder van mening dat de technologie-adepten doel en middel verwarren. Dat klinkt onschuldiger dan het voor hem is. Hij constateert dat samenlevingen zich te vaak laten sturen door de kracht van instrumenten en zich te weinig de vraag stellen: willen wij dit wel? Niet alles wat technologisch kan, moet ook. Soms is goed ook goed genoeg. Inherent hieraan is efficiëntie van instrumenten voor hem dan ook maar van beperkte waarde.

Zijn derde bezwaar is dat de internetcentristen niets van het werkelijke leven en evenmin van politiek en democratie begrijpen. We leiden geen elegante levens, zo stelt Morozov, en met dat gegeven kunnen we maar moeilijk omgaan. Imperfectie, wanorde, vergissingen, zondigen, ze horen allemaal bij het leven. En sterker: het is goed dat ze er zijn. Ondeugden zijn vermomde zegeningen voor Morozov. Bedrijven als Facebook en Google gaan die ondeugden juist te lijf en houden de mens voor dat hij via hun platforms wel degelijk een ideale toestand kan bereiken. In de politiek en de democratie is het niet anders. Daar regeren ondeugden als inefficiëntie, geslotenheid in plaats van openheid, conflict, leugenachtigheid en schijn. Allemaal niets mis mee volgens de auteur. Integendeel, deze ondeugden zijn hard nodig om compromissen mogelijk te maken.


Duiding

Morozov verbindt in dit boek drie sferen. Allereerst de wereld van de miljarden gebruikers van Facebook, YouTube en Google. Inmiddels een wereldgemeenschap die als mondiale factor niet meer is weg te denken. De tweede is die van de technologische industrie die die gemeenschap bedient en -als we Morozov mogen geloven- haar beïnvloedt zonder dat ze het zelf in de gaten heeft. En de derde sfeer is die van politiek en democratie die het lastig heeft, niet begrepen wordt en onder invloed van de technologische ontwikkelingen onder vuur ligt.

Morozov raakt aan twee fundamentele vraagstukken.

Het eerste is dat van de grenzen van de technologie in relatie tot het primaat van de politiek. De techniek dendert wel door, die stelt geen ongemakkelijke of morele vragen en zeker niet aan het begin van een veelbelovende ontwikkeling. En de politiek heeft in naam dan wel het primaat, maar  loopt amechtig achter de feiten aan. Zeker omdat het wezen van de politiek zich niet verhoudt tot snelle en makkelijke oplossingen, maar juist gelegen is in -zoals Morozov dat zo fraai verwoordt- een behoefte aan teleurstellingen.

Het tweede vraagstuk gaat over de publieke verantwoordelijkheid van deze commerciële bedrijven. Want laat dat duidelijk zijn. De industrie waar we het hier over hebben, is niet zo maar een sector die broodjes bakt. Integendeel, zij herbergt miljarden gegeven van gewone burgers zoals u en ik. En daarmee zijn publieke belangen aan de orde! Morozov geeft daarvan een aantal huiveringwekkende voorbeelden. Zo laat hij zien dat burgers die niet over een mobiele telefoon of een Facebook-account beschikken, door media en wetshandhavers nu al als potentiële terroristen of drugsdealers kunnen worden gezien. Ook wijst hij op het scenario dat verzekeringsmaatschappijen klanten die goed scoren op apps die de gezondheid meten, zullen belonen en anderen zullen straffen. Hier is dus een vraagstuk van solidariteit aan de orde.

Morozov signaleert, stelt vragen, roept op tot kritisch bewustzijn en geeft wijselijk geen antwoorden. In deze aanpak schuilt de waarde van zijn boek.
 
 





Kritiek

Mijn kritiek richt zich op drie punten.

Het eerste is dat Morozov een aantal prikkelende en tegendraadse noties presenteert. Zo brengt hij een herwaardering aan van de verticale hiërarchie ten opzichte van de horizontale netwerkstructuur. Daarmee wijkt hij af van een traditie die internationaal is ingezet door Manuel Castells en in Nederland zijn volgers heeft met bijvoorbeeld de Raad voor het Openbaar Bestuur. Van dezelfde orde is zijn ontkenning van het bestaan van een digitale revolutie. Over beide noties kan verschillend worden gedacht. Feit is in elk geval dat aanhangers van de netwerk- en revolutiedoctrine zich niet alléén in het kamp van de internetcentristen bevinden. Zo is het onderscheid tussen een agrarische, industriële en digitale revolutie alleszins gangbaar. Dat neemt niet weg dat eerst over honderd jaar met zekerheid kan worden vastgesteld of er inderdaad sprake is geweest van een digitale revolutie. Maar Morozov veegt die mogelijkheid nu al vast gemakshalve van tafel. Hij  toont zich hier toch wat eenkennig. Zonder echt overtuigende argumentatie stelt hij eigenlijk: "Beide noties zijn onjuist". 

Morozov heeft weinig waardering voor initiatieven die tot doel hebben om politiek en democratie met internet te vernieuwen. Elke poging om bijvoorbeeld tot een alternatief voor het stelsel van politieke partijen te komen, hoont hij weg. Die partijen vervullen immers een belangrijke functie in ons bestel, zo betoogt hij. Dat mag allemaal waar zijn, maar daarmee sluit Morozov de ogen voor de crisis waarin politiek en democratie zich in veel westerse landen bevinden, getuige het tanende vertrouwen in deze instituties en de lage opkomstcijfers bij verkiezingen. In die zin maakt zijn betoog dan ook een conservatieve indruk, hij had iets meer respect kunnen tonen voor allerhande lokale initiatieven.

Mijn derde kritiekpunt betreft het feit dat Morozov zijn tegenstanders te lijf gaat met een mens- en wereldbeeld dat weliswaar intellectueel fascinerend is, maar bij die tegenstanders nauwelijk weerklank zal vinden. Zijn argumenten zijn vooral bestemd voor een intellectueel en wetenschappelijk publiek. Het is niet helemaal fair om de internetcentrsten hiermee te attaqueren. Bovendien zou die aanval evengoed gericht kunnen zijn op de brede internetgemeenschap. Oók die houdt de vanzelfsprekendheden van internet in stand. Die gemeenschap zou zich in meerderheid overigens evenmin aaangesproken voelen door het mens- en wereldbeeld van Morozov. Als Morozov stelt dat leugenachtigheid en schijnheiligheid deugden van de politiek zijn, dan wordt meteen duidelijk waarom in grote delen van de westerse wereld een politieke en democratische legitimiteitscrisis heerst. Mensen begrijpen dat niet, voor een goed begrip van de essentie van politiek en democratie bestaat nog een voorname educatieve opdracht. Hetzelfde geldt voor zijn verwijzingen, waar het gaat om de vraag hoe goed te leven, naar klassieke auteurs als Proust en Nietzsche. Beiden hebben prachtige wijsheden voor ons achtergelaten. Maar laten we vooral niet de illusie hebben dat het literaire inzicht van Proust dat gaten en inconsistenties in ons geheugen van groot belang zijn voor de menselijke ervaring, de internetgemeenschap ervan zal weerhouden om ook op dit punt perfectie na te streven. Kort en goed: het betoog van Morozov op dit punt is verkeerd geadresseerd, ongericht.


Slotvraag

Rest tot slot de vraag: heeft Morozov zijn doel bereikt? Hij heeft zelf twee doelen geformuleerd. Aan het begin van zijn boek schrijft hij dat hij de technologiedebatten wil bevrijden van ongezonde en foutieve opvattingen over het internet. En aan het einde stelt hij dat hij de ambitie had om de grenzen te definiëren van de intellectuele strijd over digitale technologieën. De eerste ambitie is normatiever van aard dan de tweede. De receptiviteit daarvoor is dan ook afhankelijk van het mens- en wereldbeeld van de lezer. In dat licht ben ik geneigd om te stellen dat Morozov in zijn tweede ambitie beter is geslaagd.

En voor het overige is dit een fascinerend en uiterst waardevol boek!


Paul Strijp, 2 augustus 2014

woensdag 9 juli 2014

Hans Wansink schetst in Het Land van Beatrix een natie die steeds verkrampter werd



BOEK

Hans Wansink  Het land van Beatrix. De eerste geschiedenis van hedendaags Nederland. 1980 – 2013. Prometheus, Bert Bakker. Amsterdam, 2014.

Een land dat de vanzelfsprekendheid van haar gastvrijheid heeft verloren. Dat zich, na een aanvankelijk optimisme, geen raad meer weet met het project Europa. Een land ook dat wereldwijd geprezen wordt om haar vermogen om lastige kwesties bespreekbaar te maken, maar ondertussen decennia lang een taboe liet bestaan op het ontstaan van een etnische onderklasse in de grote steden.  Verkramptheid, wantrouwen en vervreemding waren het gevolg. Die stemming heerst tot op de dag van vandaag. Dat is het beeld dat Wansink schetst van ons land gedurende de monarchie onder Beatrix.

Als zeventienjarige student verliet ik in 1980 mijn ouderlijk huis. Het  vertrouwde en beschermde Maastricht verruilde ik voor Amsterdam, de grote gevaarlijke stad. Het jaar 1980 is voor mij dan ook een belangrijk referentiejaar. Bij gebeurtenissen in het verleden denk ik vaak automatisch “dat is vóór of na 1980”. 1980 blijkt niet alleen voor mij persoonlijk maar ook voor onze vaderlandse geschiedenis een belangrijk jaar. Immers, vanaf toen heeft zich volgens Wansink een ingrijpende transformatie voltrokken. En ook de kroning van Beatrix in dat jaar die ik een aantal maanden vóór mijn verhuizing op televisie volgde, was niet alleen voor mij een schok. De krakersrellen, de stad die letterlijk en figuurlijk in brand stond: die dag markeerde een omslag in de stemming van onze natie.




In vogelvlucht

Eerst maar eens in vogelvlucht door een dikke drie decennia recente vaderlandse geschiedenis. Wat laat Wansink ons allemaal zien?

In de jaren tachtig krijgen stress en concurrentie ons leven in hun greep. Prestaties worden maatgevend, we verzeilen in een meritocratische samenleving. In 1982 sluiten werkgevers en werknemers het Akkoord van Wassenaar. Prijscompensatie wordt ingeruild voor arbeidstijdverkorting. Het akkoord is historisch omdat het een einde maakt aan het ingrijpen door de overheid in de loonontwikkeling. Premier Lubbers tekent met zijn kabinetten voor de privatisering en de sanering van onze verzorgingsstaat. Toch kan ook hij niet verhinderen dat de christendemocratische zuil waar zijn partij het CDA het middelpunt van vormde, langzaam afbrokkelt. Onze economie verliest haar nationaal karakter.

In het verlengde hiervan laten de jaren negentig veel internationale fusies en overnames zien. Ons land wordt economisch gedomineerd door zes grote multinationals. Onder de paarse kabinetten beleven we een hoge economische groei,  tezelfdertijd ontstaat er fikse onvrede over de kwaliteit van de publieke dienstverlening. Met Srebrenica in 1995 beleven we een ongekend nationaal trauma. Maar voor het overige is er geen wolkje aan de lucht. De integratie van minderheden beschouwen we volgens Wansink als een kwestie van goede wil. Integratie is daarmee een vraagstuk dat vooral onder de oppervlakte broeit. Publiekelijk vraagt vrijwel niemand zich af of onze arbeidsmarkt die integratie wel aan kan.

En dan verandert de wereld voorgoed. Met de aanslagen op de Twin Towers in 2001 komt de internationale politiek in het teken te staan van voortdurende angst voor de verspreiding van massavernietigingswapens. Ondertussen beleeft ons land een kleine revolutie, Nederland lijkt Nederland niet meer.  De veenbrand van de jaren negentig met de latente onvrede over de publieke dienstverlening en de integratie komt in alle hevigheid aan de oppervlakte.  De eerste acht jaren van het eerste decennium van deze nieuwe eeuw laten een populistische opstand zien, politieke partijen vormen niet langer een ankerpunt. Met de moord op Fortuyn en Van Gogh krijgen we er nog twee trauma’s bij. Met een beetje goede wil zou je de massale verwerping van het referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie in 2005 ook als trauma kunnen benoemen. Hoewel Wansink laat zien dat juist Europa met zijn steeds stringentere financiële voorwaarden voor stabiliteit zorgt in een politiek steeds labieler land, gaapt er op dit punt een levensgrote kloof  tussen het volk en de elite.

Op 15 september 2008 valt de Amerikaanse bank Lehman Brothers om. Een lange en diepe financiële crisis volgt. De onderlinge afhankelijkheid van banken in verschillende landen vraagt offers van de bevolking die, zo schrijft Wansink, niet meer zijn uit te leggen. Toch is er in ons land een acceptatie van de hoge kosten voor het voorkomen van faillissementen in de financiële sector. Dat neemt niet weg dat Europa kampt met een existentiële crisis die voortduurt tot op de dag van vandaag.

Hé, dat is opmerkelijk

Wat is ons land veranderd sinds ik in 1980 mijn ouderlijk huis verliet! Die veranderingen merk je niet op van dag tot dag, maar bij het lezen van dit boek denk je: Nederland is een compleet ander land geworden. Bepaald niet gezelliger. Het boek roept een redelijk beklemmend beeld op. Er zijn ook zaken die je verrassen, die je raken. Twee wil ik er noemen.

Ons land heeft vrijwel onophoudelijk geworsteld met ongunstige financiële omstandigheden en als gevolg daarvan met de noodzaak om vrijwel permanent te bezuinigen. Dat heb ik mij nooit zo gerealiseerd. Alleen de tweede helft van de jaren negentig kende een periode van ongekende economische groei. Zelfs toen was een stringent begrotingsbeleid aan de orde. Een ontspannen financieel klimaat hebben we dus eigenlijk nooit gekend. En wat mij raakte was dat de Tweede Kamer in 1985 akkoord ging met de bouw van twee nieuwe kerncentrales. In die Kamer was een rechtse meerderheid van CDA, VVD en de kleine christelijke partijen maar zeker géén breed draagvlak. Kennelijk durfden kabinet en Kamer bij een maatschappelijke zo gevoelig onderwerp die verantwoordelijkheid te nemen. Overigens keerde een jaar later de wal het schip met de ramp in Tsjernobyl. Die centrales kwamen er niet.
 


Transformatie en continuïteit

Met dit boek slaagt de auteur er voor mijn gevoel in om een mooi evenwicht te bereiken tussen enerzijds het internationale perspectief en anderzijds de soms eeuwenlange nationale historie en traditie. Wansink laat zien hoe de internationale ontwikkelingen rondom de financiële markten, de vluchtelingenstromen en de Europese Unie genadeloos een einde maken aan een aantal diepgewortelde cultuurkenmerken.  Zo komt er een einde aan onze egalitaire cultuur wanneer prestaties eind jaren tachtig steeds belangrijker worden. Van ons positieve zelfbeeld blijft evenmin veel over en ook onze tolerantie boet veel aan waarde in. Die veranderingen staan borg voor wat Wansink die ingrijpende transformatie noemt.

Maar er is ook continuïteit. De cultuur van overleg en consensus is niet weggevaagd, we blijven een land van minderheden en daarmee een land van schikken en plooien. Met subtiele voorbeelden laat Wansink zien hoe typische cultuurmechanismen in stand zijn gebleven. In de jaren zestig palmde de elite de antiautoritaire protestbeweging in door haar eigen positie te relativeren en begrip te tonen. Premier Balkenende deed veertig jaar later hetzelfde bij de formatie van zijn eerste kabinet. Volgens Wansink accommodeerde hij de kritiek uit de hoek van de LPF door deze partij mee te laten regeren. Vrij vertaald:  If you can’t beat them, join them.

In zijn beschrijving van het spanningsveld tussen transformatie en continuïteit laat Wansink één factor onderbelicht: de secularisering. Die heeft zich bij ons vele malen sneller voltrokken dan in andere landen en is daarmee een uiterst belangrijke sociaal-culturele ontwikkeling. Hij wijdt er nauwelijks één pagina aan  in het licht van de afbrokkeling van de christendemocratische zuil. De invloed van de ontkerkelijking is echter diepgaander en invloedrijker geweest, ook voor andere politieke partijen en maatschappelijke stromingen.

Onbesproken paradoxen

Wansink laat verder één levensgrote kans onbenut. Het interessantste aan zijn boek is een impliciete paradox. Die benoemt hij echter niet als zodanig. Enerzijds staat Wansink stil bij de internationale waardering voor ons vermogen om moeilijke kwesties als euthanasie en het drugsbeleid bespreekbaar te maken. Anderzijds laat hij zien hoe decennia lang een taboe rustte op de onrust onder witte mensen over het ontstaan van een etnische onderklasse in de grote steden. In dat verband verwijst Wansink ook naar Scheffer die stelt dat ons land een lange traditie heeft van conflictvermijding. De vraag luidt dan: hoe kan dat? Alles bespreekbaar maken en op hetzelfde moment een groot taboe in stand houden? Wat is hier aan de hand? Hoe kan deze paradox verklaard worden? Hebben wij in Nederland misschien een impliciete hiërarchie van waarden? De auteur staat er helaas niet bij stil.

Wansink laat nog een andere paradox onbesproken, zij het dat die niet in zijn boek zelf verborgen zit. Aan het einde stelt de auteur dat Nederlanders niet lekker in hun vel zitten. Dat is nog maar de vraag. Uit het rapport De sociale staat van Nederland 2013 van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat meer dan 80% van de Nederlanders zegt gelukkig te zijn. Daarmee staan we vierde op een lijst van 156 landen. En de tevredenheid met het leven is het afgelopen decennium, dus tijdens de crisis, gestegen van 7.6 naar 7.8 Hoe hoog moet je scoren om lekker in je vel te zitten? Dat neemt niet weg dat twee derde van de Nederlanders vindt dat ons land zich in de verkeerde richting ontwikkelt. Maar die somberheid bestond bij 60% ook al vóór de crisis. Kort en goed: de paradox bestaat uit de tevredenheid met de eigen persoonlijke situatie in relatie tot de onvrede over de richting van onze samenleving.

Vooruitzichten

In zijn laatste hoofdstuk bespreekt Wansink een aantal indicatoren die de kwaliteit van onze toekomstige samenleving bepalen: de kracht van onze economie, onze identiteit, de prestaties van de overheid, het vertrouwen in ons politieke systeem en de verwachtingen van hetgeen de staat ons kan bieden aan bestaanszekerheid. Deze indicatoren geven een diffuus beeld en wijzen zeker niet eenduidig in één richting. Zo laat hij zien dat de overheid wel degelijk tot prestaties in staat is gebleken: het aantal aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering is substantieel verminderd en ook immigratie bleek beheersbaar. En nadat de inkt uit de pen van Wansink in december 2013 was opgedroogd, zijn er opvallend gunstige rapporten verschenen van het Centraal Planbureau over de Nederlandse overheidsfinanciën en van het World Economic Forum over de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Objectief staan we er dus zeker niet beroerd voor, maar misschien is het managen van de verwachtingen van hetgeen de overheid vermag nog wel de cruciale succesfactor.

Als de afgelopen drie decennia één ding hebben laten zien, is het wel de verwoestende kracht van internationale ontwikkelingen en de snelheid waarmee nationale waarden verdampen. Het zou goed zijn als we ons beraden op de vraag hoe we in het toekomstige internationale geweld een waarde als tolerantie overeind kunnen houden.

Dit is een knap boek!
Paul Strijp, 9 juli 2014

vrijdag 20 juni 2014

Politieke emoties van Martha Nussbaum: tikkeltje naïef maar vooral monumentaal



BOEK

Martha Nussbaum. Politieke emoties. Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan. Ambo, Amsterdam, 2014.



Ze heeft er slechts één zinnetje voor nodig. In een boek van meer dan vierhonderd pagina's schrijft zij op pagina 70: " Het romantische idee dat emoties alleen iets waard zijn als ze ongevraagd opkomen, moet worden verworpen: we kunnen deugdelijk leren voelen, net zoals we deugdelijk kunnen leren handelen." Als we emoties maar begrijpen en weten waar ze vandaan komen, dan kunnen we ze volgens Nussbaum ook politiek beïnvloeden. En die invloed moet gericht zijn op de totstandkoming van een stabiele samenleving. Dáárover gaat haar boek en eigenlijk nauwelijks over de relatie tussen liefde en een rechtvaardige samenleving. "Waarom een stabiele samenleving niet zonder politieke sturing op emoties kan" was dan ook een passender ondertitel geweest.


Over Martha Nussbaum

Martha Nussbaum geldt als één van de grote naoorlogse filosofen.  In het boek Filosofen van deze tijd van Doorman en Pott[i] heeft zij een plaats te midden van prominenten als Heidegger, Wittgenstein, Popper en Sartre. Uit het portret dat van haar wordt geschetst blijkt dat een groot aantal thema’s en gedachten uit eerder werk, ook in dit nieuwe boek de revue passeren. Haar liefde voor tragedieschrijvers die het leven als wisselvallig en onzeker etaleren. Haar aandacht voor de context. Haar zoektocht naar een basale, gedeelde menselijkheid. Haar voorkeur voor reflectie, pluraliteit en kritiek boven gewoonte, eenkennigheid en traditie. Haar voortdurende nadruk op empathie en verbeeldingskracht. Haar niet aflatende pleidooi voor onderwijs dat opleidt tot democratisch wereldburgerschap. Allemaal bekende thema’s van Nussbaum die met elkaar ook de rode draad van dit nieuwe boek vormen. De vraag rijst dan ook wat zij met dit boek aan haar oeuvre toevoegt.






Besef van sterfelijkheid

Nussbaum vertrekt vanuit de overtuiging dat politieke principes in een liberale staat emotionele ondersteuning nodig hebben. Emoties immers versterken volgens haar de toewijding aan die principes, tenzij ze uit één doctrine stammen. Daarvoor is het nodig om liefde en mededogen te cultiveren. Haar boek is een zoektocht naar de vormen die die emotionele ondersteuning kan aannemen. Die tocht leidt tot een keur aan voorbeelden. In de rijkdom van die voorbeelden schuilt voor mijn gevoel het vernieuwende en de toegevoegde waarde van dit boek. Een opera van Mozart, toespraken van regeringsleiders, tragedies en komedies, architectuur en kunstwerken in de openbare ruimte. Allemaal uitingsvormen die politieke ambities kunnen ondersteunen. Allemaal uitingsvormen ook waarin vaak symbolen, literatuur en in het bijzonder poëzie, muziek, passie en humor doorklinken.

Tijdens die tocht gaat ze op zoek naar de oorsprong van menselijke vooroordelen, haat, stigmatisering en uitsluiting: waar komen die toch vandaan? Méér dan Locke en Kant voor haar gevoel doen, zoekt ze de verklaring voor dat gedrag in psychologische aspecten. Zij doet dat door de menselijke natuur als aangrijpingspunt te nemen en niet zijn voorgeschiedenis. De oorsprong van dat gedrag vindt zij in de hulpeloosheid die eigen is aan het menselijk leven. We voelen allemaal dat ons lichaam kwetsbaar en machteloos is. Het besef van die sterfelijkheid leidt volgens Nussbaum tot een opleving van het narcisme. Alleen liefde kan daar het hoofd aan bieden. Daarmee treedt ze in de voetsporen van Mill en Tagore.

Haar zoektocht leidt bij mij tot zowel kritiek als bewondering.

Kritiek

Geïnspireerd door Rousseau, Mozart, Herder en Comte stelt Nussbaum dat we de problemen van onze samenlevingen moeten aanpakken in een geest van liefde. Alle kernemoties die een fatsoenlijke maatschappij schragen, zijn immers geworteld in liefde. Volgens haar moet de theorie van Rawls over emoties in een rechtvaardige samenleving worden uitgebreid met liefde. De bewijsvoering voor het waarom daarvan levert ze niet. Regelmatig passeren noties over het belang van liefde, maar de vraag waarom liefde bijdraagt aan juist een rechtvaardige samenleving beantwoordt zij niet.

Bovendien gebruikt Nussbaum nogal storend de begrippen rechtvaardige samenleving, fatsoenlijke samenleving en publieke cultuur door elkaar. Dat komt de helderheid van haar betoog niet ten goede. Daardoor blijft de ondertitel van het boek wat gratuit, zeker in het licht van het zojuist verschenen boek van Piketty over het belang van materiële herverdeling voor een rechtvaardige samenleving. Liefde is belangrijk, zeker in de opvoeding van kinderen, zoveel maakt Nussbaum wel duidelijk. Maar draagt een gelijke verdeling van kapitaal en vermogen niet veel meer bij aan rechtvaardigheid, zo vraag je je af.

En dan volgt dat zinnetje op pagina 70. Dat bestaat uit twee delen. Het eerste deel luidt: het romantische idee dat emoties alleen iets waard zijn als ze ongevraagd opkomen, moet worden verworpen. Er is kennelijk een school of traditie die plotseling opkomende emoties waardeert. Welke school is dat en waarom deugt die niet? Nussbaum levert niet één argument.  Bij het tweede deel van de zin (we kunnen deugdelijk leren voelen, net zoals we deugdelijk kunnen leren handelen) blijkt dat zij uitgaat van een bepaald type benadering van emoties: een instrumentele. Noties als Emoties moeten ondergeschikt gemaakt worden, het in een passende vorm cultiveren van emotie, het politiek gebruik van medeleven, de politieke kunst van het wekken van emoties zijn aan de orde van de dag. Een deugdelijke emotie is kennelijk een emotie die zo gestuurd kan worden dat hij bijdraagt aan stabiliteit en niet verstorend werkt voor de maatschappelijke orde. Dat is een te rechtvaardigen keuze. Maar emoties hebben ook nog een intrinsieke waarde. Bovendien kunnen emoties, bijvoorbeeld boosheid, een ontregelend karakter hebben. Daaraan besteedt zij nauwelijks aandacht. Hoe verhoudt dat karakter zich tot de mogelijkheden van politieke beïnvloeding?
 
Bewondering

The New York Times schreef ooit dat Martha Nussbaum niet bang is om bestempeld te worden als filosofisch naïef. Er hangt inderdaad een zweem van naïef optimisme rond haar boek. Het populisme is wereldwijd hardnekkig, niettemin gelooft Nussbaum in een tragedie of een mooi plein als bestrijdingsmiddel. Zo werkt het niet schoot regelmatig door mijn hoofd. Dat zal ook komen omdat Nussbaum zelf nergens wijst op de beperkingen of moeilijkheden van haar benadering. Haar optimisme is eindeloos.  Dat neemt niet weg dat ze aan het einde van haar boek behoorlijk relativeert en ook haar geloof in eigen kracht wat lijkt te verliezen. Uit angst voor een controverse kiest ze naar eigen zeggen voor een mager politiek concept. Dat is natuurlijk inherent aan haar streven naar haar variant van een religie van de mensheid. Die kan eenvoudigweg niet al te uitgesproken zijn. Het is volgens haar voldoende als genoeg mensen genoeg voelen op genoeg momenten.
Natuurlijk komt er kritiek op dit boek. Menigeen zal zeggen dat mijn oproep tot liefde niet realistisch is, en wat te veel gevraagd, als je denkt aan de staat van de politiek in zo goed als alle landen. (…) Dat is allemaal best, maar heeft een natie dan geen behoefte aan een hart? Bestaat er behoefte aan expertise, maar niet aan alledaagse emoties als medegevoel, aan lachen en huilen (…) of aan verwondering bij het zien van iets moois? Als een natie inderdaad zo is, kun je maar beter ergens anders gaan wonen.
Op dit boek valt het een en ander aan te merken. Politieke emoties is wellicht een naïef monument, maar wel een monument. Een wereldverbeteraar van deze allure, met deze denkkracht. Iemand die in alles uitstraalt het beste met de totale mensheid voor te hebben. Je krijgt vanzelf sympathie en bewondering voor deze vrouw.

Paul Strijp, 20 juni 2014




[i] Doorman, M. & H. Pott  (red.) Filosofen van deze tijd. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2000.

maandag 28 april 2014

Antifragiel van Nassim Nicholas Taleb: prettig ontregelend, maar ook pedant en triviaal



BOEK
Nassim Nicholas Taleb Antifragiel. Dingen die baat hebben bij wanorde. Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, juli 2013.
(inclusief een reactie van Casper Hartman op deze recensie)


Vertrouw in het leven op ervaring, wijsheden, tradities en vuistregels in plaats van op theoretische kennis. Doen is belangrijker dan denken. Maak gebruik van wanorde, chaos, toeval, variatie, tegenslag, overcompensatie, verwarring, vervreemding, opschudding en instabiliteit. Grote kans dat u dan ooit een staat van antifragiliteit bereikt. Volgens Nassim Nicholas Taleb bent u dan zelfs minder kwetsbaar dan in een toestand van robuustheid. Jammer alleen dat Taleb in zijn betoog zo nu en dan ook triviale zaken behandelt en net wat te vaak een pedante toon aanslaat.

Het zal zo rond mijn twintigste geweest zijn. Samen met een jeugdvriend sliepen wij onze roes uit op een Franse camping. Te veel bier gedronken van het merk Eku, in die tijd het sterkste bier van de wereld. Onze buren kenden wel een remedie. Bloedserieus bevalen zij ons aan om nog een biertje te drinken. Curer le mal avec le mal.

 


 
 
Evolutionaire paradoxen

Dit voorval schoot door mijn hoofd bij het lezen van het boek Antifragiel. Hierin bestudeert Taleb de wetmatigheden van natuur en evolutie. Om deze te vertalen naar individuen en systemen zoals organisaties. Dat leidt tot prettig ontregelende inzichten. Tot één grote zee aan paradoxen. Je zou ze evolutionaire paradoxen kunnen noemen. Om een paar voorbeelden te noemen. Hormese is het verschijnsel waarbij een lage dosis gif een overmatige reactie in gang zet en ons juist beter maakt. Precies wat onze Franse buren al wisten. Achter een overmatige reactie gaat volgens Taleb vaak een overschot aan energie schuil. Die kunnen we goed gebruiken, bijvoorbeeld voor innovatie in organisaties. Zo zit er ook energie in de haat of aanval van tegenstanders. Maak er gebruik van, adviseert Taleb. Net zoals bomen harder groeien nadat ze gesnoeid zijn en net zoals geheimen niet geheim blijven maar zich juist doorvertellen.

En zo gaat Taleb maar door. De evolutie leert ons dat we sterker worden door schade. Sommige eenheden sterven, andere overleven. En zij die overleven hebben kenmerken die het geheel sterker maken. Taleb lijkt dan ook onverschillig te reageren op de doden die bij een vliegtuigongeval te betreuren zijn. Die maken het systeem en dus het vliegen veiliger. Degenen die omkomen dragen bij aan de veiligheid van toekomstige passagiers. Mutatis mutandis reageert hij ook zo op oorlog. Enigszins choquerend pleit hij ervoor om net als tuiniers niet alleen naar de slachtoffers te kijken, maar ook naar dat wat later gebeurt.

 
 
Fragiel, robuust, antifragiel

Antifragiel leest als één grote afrekening met de Verlichting en de moderniteit. De wereld van het meten, voorspellen en beheersen. Wat stelt Taleb daarvoor in de plaats? Een geheel eigen doctrine, die rust op een cocktail aan bronnen en domeinen. Taleb zelf beroept zich op de wetenschap, filosofie, bedrijfsleven, psychologie, literatuur en autobiografische fragmenten. Van die veelheid heeft de filosofie en Nietzsche in het bijzonder een sterke invloed op Taleb. Nietzsche zorgde in zijn tijd voor een breuk in de morele orde door het apollinische van de Platoonse traditie (orde, maat, harmonie, evenwicht) te verzoenen met het dionysische (het mysterieuze, het ondoordringbare, de extase, de uitschakeling van de ratio). Juist dat dionysische doordrenkt de paradoxen van Taleb en zorgt voor de ontregeling in zijn lessen voor individu en systeem.

De combinatie van het apollinische en dionysische zorgt voor een toestand die Taleb antifragiel noemt. Antifragiel staat voor: alles wat meer voor- dan nadeel ondervindt van toevallige gebeurtenissen, het je op je gemak voelen bij afwijkingen, het organische. Antifragiel is minder kwetsbaar dan het fragiele (dat enkel bepaald wordt door het apollinische) of het robuuste (enkel het dionysische).

 
 
Is Taleb een taoïst?

Overigens schurkt Taleb dicht tegen twee bronnen aan die hij niet noemt. De eerste is de Oostenrijkse wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend. Waar Taleb omstandig het belang van de academische wetenschap relativeert en het trial and error karakter benadrukt, doet hij sterk denken aan het boek Against Method van Feyerabend. Daarin wordt het bestaan van een universele wetenschappelijke methode ontkend en juist het anarchistische anything goes gepropageerd. De tweede bron waarmee Taleb verwantschap vertoont zonder dat zelf te beseffen of te noemen, is de oosterse filosofie. De onderstaande regels zijn van Zhung Zi (369 – 286 vóór Christus), de meester van het taoïsme. Ze hadden zo uit de pen van Taleb kunnen vloeien.


Het is bekend dat men met vleugels kan vliegen;

Nog niet bekend is dat men zonder vleugels ook kan vliegen;

Het is bekend dat kennis vergaard wordt door het weten;

Wat nog niet bekend is, is de kennis verkregen door het niet-weten.

 
 
Trivialiteiten

Door de veelheid aan pagina’s duurt het even, maar soms heeft Taleb veel woorden nodig om apert triviale zaken duidelijk te maken. Dat is bijvoorbeeld het geval met zijn halterstrategie. Die omschrijft hij als een tweeledige strategie met extremen zonder aantasting van het midden. Anders geformuleerd: beperk de negatieve risico’s, bescherm jezelf tegen extreme schade en laat de positieve risico’s op hun beloop. Als voorbeeld noemt hij een stressvrij baantje voor erbij, zodat je –zodra je de deur van het kantoor achter je dichttrekt- rustig kunt schrijven over wat je maar wilt. Vrij vertaald zou je de essentie van de halterstrategie ook kunnen omschrijven als: speel op safe. Dat is precies wat half werkend Nederland doet. Een vaste aanstelling en voor één dag in de week een eigen bedrijfje erbij. What’s new?

Eenzelfde vraag kun je stellen bij de uitvoerige beschouwing van Taleb over zogeheten epifenomenen. Die komen in de kern neer op het verwarren van correlatie en causaliteit. Elk eerstejaars statistiekboek leert dat je een samenhang tussen twee variabelen niet moet aanzien voor een oorzakelijk verband. En in hoeverre is zijn leer van de optionaliteit niet terug te voeren tot de eerste les van een cursus onderhandelingen: keep your options open!?

 
 
Ethiek

Even heb ik gedacht dat zijn ethiek ook in de categorie der trivialiteiten geplaatst moet worden. Die ethiek is oppervlakkig uitgewerkt, kent geen dilemma’s en is ook niet ingebed in zijn evolutionaire paradoxen. Feitelijk steunt zij op twee morele stelregels. Eén: als je fraude ziet en niet meldt, pleeg jezelf fraude. En twee: wees een held, praat niet zonder te doen en neem dus risico en verantwoordelijkheid. Kortom: een oproep tot heldendom voor iedereen. Is dat niet wat te veel gevraagd? Kenmerkt het heldendom zich niet juist door het feit dat we er daar maar een paar van hebben? Toch noemt Taleb een aantal kwesties die op dit moment juist in ons land hoogst actueel zijn: de bonuscultuur en de fraude in de wetenschappen. Ik zou hem dan ook tekort doen door zijn ethiek als triviaal te diskwalificeren.

 
 
Pedante ondertoon

Economen, journalisten, ambtenaren, lobbyisten, hockeymoeders. Ze krijgen er allemaal genadeloos van langs van Taleb. Niet één keer, maar bij herhaling. De eerste keer is dat grappig, maar na verloop van tijd gaat die houding irriteren. Wat bezielt deze man dat hij zo tekeer gaat? Hij oogt rancuneus, wat heeft hij te verwerken? Wat is er met hem gebeurd? Taleb laat de lezer weten dat hij zelf oorlogen heeft meegemaakt, maar dat mag geen legitimatie zijn om hele beroepsgroepen en mensen zo aan de schandpaal te nagelen. Zo wordt Thomas Friedman als opinieleider medeverantwoordelijk gehouden voor de oorlog in Irak. Louter en alleen omdat hij alleen commentaar geeft en geen vuile handen maakt. Een dergelijke beschuldiging is disproportioneel.

Het lezen van Antifragiel is een belevenis. Toch was ik door die hautaine ondertoon blij dat ik het boek uit had.

Paul Strijp, 28 april 2014




Reactie van Casper Hartman,
Ronkend door de gevestigde orde
Taleb’s ‘Antifragiel’


Net zoals Paul Strijp in zijn blog optekent - boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.nl - was ik blij toen ik Taleb’s boek ‘Antifragiel’ uit had. Niet omdat ik er toen wel genoeg van had, maar uit dankbaarheid voor de intrigerende leeservaring. Zelden kom je een werk tegen waarin boodschap, betoogtrant en vormgeving zo prikkelen en je doen duizelen.


Gedachtegang en boodschap

Hoe ziet Taleb’s gedachtegang er in het kort uit?
Hij start met de constatering dat we maar moeilijk met onzekerheid kunnen omgaan. We hebben angst gekregen voor toeval: ‘moderniteit wijst fragiliteit af’. Daardoor gaan we op allerlei levensterreinen overmatig stabiliseren, hetgeen ons paradoxaal genoeg kwetsbaar maakt voor ‘Zwarte Zwanen’: het onbekende wordt genegeerd als of het niet zou bestaan. ‘Stabiliteit lijkt op een lening die we op gegeven moment terug moeten betalen.’ Ook wordt afwezigheid van bewijs vaak verwisseld met bewijs van afwezigheid.

Maar dat toeval slecht en riskant is, is een misvatting. We moeten er juist voordeel uit halen, hetgeen kan leiden tot ‘antifragiliteit’. Een verlegenheidsterm volgens Taleb: ‘we hebben eigenlijk geen woorden voor iets wat juist baat heeft bij verstoringen’. Tegenslagen kunnen je ook sterker maken: elke nadeel heeft een voordeel, zou je kunnen zeggen. Of in systeem termen: ‘sommige dingen in het binnenste van een systeem moeten fragiel zijn om het systeem als geheel antifragiel te maken’.


Nieuwe termen en begrippen

Vanuit deze basisgedachte bouwt hij bij stukjes en beetjes op allerlei levensdomeinen zijn betoog op, als een soort lego bouwwerk, eindigend met een hoofdstuk over ethiek. Dat opbouwen doet hij met wat hij de ‘halterstrategie’ noemt: hoe beperk je op allerlei levensterreinen neerwaartse risico’s en breid je opwaartse uit, in de richting van ‘antifragiliteit’? Optionaliteit is daarbij het sleutelwoord.
Bij deze term blijft het niet. Als lezer moet je wat wennen aan de vele nieuwe termen en begrippen die Taleb lanceert, zoals bijvoorbeeld ‘touristificatie’. ‘De moderniteit heeft elke druppel variabiliteit en toeval uit ons leven geperst’, zo stelt Taleb. Bij deze term moest ik meteen denken aan het moment waarop ik laatst een cruiseschip voorbij zag varen. Dan besef je: o ja, die mensen die je op het dek ziet lopen hebben voor hun romantische reis een bedrag betaald waar alles in zit, tot en met de fooien toe.

Taleb gebruikt de term touristificatie overigens veel ruimer: het systematisch verwijderen van onzekerheid en toeval uit dingen om die in details voorspelbaar te maken, alles omwille van gemak, comfort en efficiëntie. Een euvel dat ons in de organisatiewereld danig parten is gaan spelen, daar kunnen we niet meer omheen. Zo zien we op dit moment in de zorgsector hoe organisaties kunnen ontaarden in grootschalige bouwwerken met tot vervreemding leidende protocollen en procedures en met een management dat losgezongen is van de werkelijkheid.

Overigens zijn er ook bekende begrippen die Taleb van een fris jasje voorziet, zoals ‘iatrogenese’, overmatige interventies, in de jaren ’80 bekend geworden door Illich en
in ons land in de zorgsector door Achterhuis. Uitgebreid beschrijft Taleb hoe in het medische domein de schade door ingrepen groter kan zijn dan de voordelen en hoe fragiele structuren tot stand komen.


Waarom heeft Taleb’s werk mij zo geraakt?

Allereerst door de ver doorgevoerde dynamica of proceslogica met termen als ‘lineariteit’ en ‘tredmoleneffecten’. Zo stelt hij dat we de neiging hebben ‘het niet-linaire’ te versimpelen tot ‘het lineaire’, zoals bij het bed van Procrustes armen en benen afgezaagd of uitgerekt werden om maar in het bed te passen. Natuurlijk zet hij zich, zoals Paul Strijp aangeeft, daarbij af tegen rationeel structuralistisch denken dat volgens hem kenmerkend is voor het gros van het middelbaar en hoger onderwijs. Leuk is wel dat Taleb zelf hoogleraar is, in risicomanagement, maar in wezen een ‘self made man’ is, gepokt en gemazeld in de derivatenhandel maar daar uitgestapt, zich afkerend van de financiële wereld.

De tweede reden dat zijn boek mij raakte is dat je dit bouwwerk m.i. tegelijkertijd kan beschouwen als een grenzen overschrijdend betoog en een reeks gedragsadviezen vanuit de concrete ervaringswereld. Een theorie is het niet, dat zou ook niet in de stijl van Taleb zijn: ‘theorieën komen en gaan, de ervaring blijft’.
Taleb toont zich een empirist of naturalist bij uitstek: de ervaring wordt steeds centraal gesteld, met talrijke vaak bizarre voorbeelden. Zo adviseert Taleb vanuit zijn halterstrategie ‘nooit met een rockster te trouwen’ en personifieert hij antifragiliteit in de steeds terugkerende figuur van ‘Dikke Tony’: een gewiekste figuur die weliswaar tegenslagen heeft, maar alle kennis aan zijn laars lapt en intuïtief aanvoelt hoe je in het leven fragiliteit elimineert. Ook put hij rijkelijk met voorbeelden uit de klassieke oudheid. ‘De Romeinen kregen hun systeem door ‘knutselen’: zij kozen de beste voortgang op basis van ervaringen die in tijden van strijd en tegenslag zijn opgedaan, daar gaat een disciplinerende werking van uit.’ Zo wijst Taleb erop dat Romeinse bruggenbouwers geacht werden geruime tijd onder de brug door te brengen die ze zelf hadden aangelegd: ‘effectieve heuristiek’.

Vanuit mijn eigen ervaring als praktijkonderzoeker in de frontlijn van probleemwijken en -buurten in de grote stad, kan ik alleen maar aangeven dat het ‘gebiedsgerichte knutselen’, een groot goed zou zijn. ‘Frontlijnsturing’ hebben we het wel genoemd. Zou de indertijd gebruikte term ‘Krachtwijken’ al een onbedoelde voorbode zijn om ‘antifragiliteit’ op te bouwen? Dus: in elke situatie als frontlijnprofessional steeds weer de eerstvolgende stap bepalen wat je wel of niet moet doen. Daar de ruimte en de positie voor krijgen. En als overheid niet met functionarissen in de frontlijn aankomen met bijvoorbeeld een ‘Zelfredzaamheidsmatrix’ in de hand om te kijken waar de bewoner inpast. In de termen van Taleb: het toeval inbouwen, telkens weer de optionaliteit bepalen, waarvoor we anders - als onderdeel van een fragiel top-down systeem - een blinde vlek zouden krijgen.

Daarmee zijn we meteen bij zijn slothoofdstuk over ethiek beland. Misschien niet af, zoals Paul Strijp aangeeft, maar wel te denken gevend. ‘Heb skin in the game’, is zijn credo: neem zelf risico’s, accepteer zelf de gevolgen en draag de risico’s niet over aan anderen zoals bijvoorbeeld in de bankwereld is gebeurd. ‘Hebzucht is antifragiel, de slachtoffers daarvan zijn dat niet.’ Naar zijn zin wentelen we veel te veel risico’s op
anderen af en verstoren daarmee de economische en maatschappelijke wereld waardoor die steeds ongelijker wordt. Een discussie die nu uiterst actueel is. Opmerkelijk is bijvoorbeeld zijn tip dat personen die een openbaar ambt hebben bekleed bij het voortzetten van een loopbaan in een commerciële functie niet meer zouden moeten verdienen dan de hoogste ambtenaar.

En dan is er nog een derde reden waarom ik Taleb’s boek zo waardeer, en dat is het ‘theatrale karakter’ ervan. Zijn meeslepende, onstuimig verwoorde lego-aanpak op allerlei levensdomeinen maakt het boek wat mij betreft tot een feest om te lezen. Het intrigeert, prikkelt en daagt je als lezer uit eigen observaties of ervaringen te benoemen, omdat het steeds om concreet gedrag en verklaringswijzen gaat.

Dat Taleb en passant in zijn betoog de intellectuele wereld de les leest - ‘voor intellectuelen stopt de wereld bij robuustheid: zij hebben een blinde vlek voor voordelen halen uit het lot’ - zal sommigen wellicht irriteren. Ik heb het meer als onderdeel van Taleb’s exotische reis gezien, als een vlucht vooruit. Hij raast voort, gaat over grenzen, is controversieel. En naarmate het boek vordert gaat hij er steeds meer met gestrekt been in, opwindend, waarvan je zowel getuige als deelgenoot bent als ware het een moderne theatervoorstelling. Als er een Holland Festival voor boeken zou bestaan ….
De lezer wordt inderdaad heen en weer geslingerd tussen de vraag is het nu briljantie of wellicht trivialiteit zoals Paul Strijp schrijft. Je wrijft steeds je ogen uit en wordt tegelijkertijd door elkaar geschud, net als kijker bij een goede HF voorstelling. Je voelt Taleb grommen en brommen, steeds cirkelend rondom zijn boodschap, en die kracht bijzettend met allerlei tabellen en grafieken. Zo stort hij zich met zijn hele ziel en zaligheid in zijn betoog, dat maakt het zo mooi. De allesbehalve lineaire vormgeving is geheel in stijl met zijn betoog en maakt het boek daarmee mede uitzonderlijk.

Laten we er wat mee doen!

Casper Hartman c.hartman@casperhartman.nl
Amsterdam, juni 2014
 

dinsdag 21 januari 2014

Met Staat van Verwarring leert Ad Verbrugge ons de liefde kennen


BOEK

Ad Verbrugge  Staat van verwarring. Het offer van liefde. Amsterdam, Boom, 2013.


Een kleine filosofie van de liefde. Dat is wat Verbrugge ons met dit boek schenkt. In zijn zoektocht naar de liefde in een virtuele consumptiecultuur, naar de verklaring voor het verkoopsucces van het boek Vijftig tinten en naar de verankering van de idealen van de jaren zestig, etaleert hij de liefde in al haar facetten. Hij lijkt daarbij wat minder cultuurpessimistisch dan tien jaar geleden. Wij zijn Verbrugge dank verschuldigd voor dit boek.


Verbrugge behandelt drie vragen. Dat doet hij overigens niet al te systematisch. De antwoorden op die vragen zijn met elkaar vervlochten, als drie verhaallijnen in een roman. Ook de precieze verhouding tussen die vragen is niet helemaal duidelijk. Dat alles maakt het lezen van dit boek tot een inspannende bezigheid. Maar die inspanning wordt ruimschoots beloond.







Prettige obsessies

Zijn eerste vraag gaat over de vorm die liefde aanneemt in een virtuele consumptiecultuur. Vrij vertaald: wat gebeurt er met de liefde op het internet, waar we ons lichaam niet in de strijd hoeven gooien en we ons op elk gewenst moment ook weer kunnen afsluiten voor de ander? Essentieel voor Verbrugge is dat we dan niet betrokken zijn op de beleving van de ander. Daarmee gaat voor zijn gevoel de vroegere burgerlijke cultuur teloor.

Zijn tweede vraag betreft de verklaring voor het wereldwijde, eclatante verkoopsucces van het boek Vijftig tinten van E.L. James. Hoe is dat toch mogelijk, zo vraagt hij zich af, wat zit daar achter? Verbrugge heeft een fascinatie voor dit boek, om niet te zeggen een prettige obsessie. Hij constateert een ambivalantie. Vijftig tinten markeert enerzijds een breuk met de door hem verfoeide virtuele consumptiemaatschappij, maar is daar anderzijds ook weer een uitdrukking van. Hij constateert dat de geliefden in dit boek door elkaar worden ingelijfd. Daarmee boeten zij aan individuele autonomie in en leggen zij een verlangen naar binding en gemeenschap aan de dag. Een definitief antwoord geeft hij niet, maar Verbrugge suggereert dat dat verlangen dat verkoopsucces wel eens zou kunnen verklaren.

Zijn laatste vraag gaat over een andere fascinatie, de jaren zestig. Hoe hebben de idealen van die jaren uiteindelijk uitgepakt? Hierbij oriënteert Verbrugge zich aan de Franse denker Foucault. Die stelt dat de sexualiteit door haar algemene maatschappelijke acceptatie in de jaren zestig, haar ontregelende karakter heeft verloren. Die acceptatie miskent volgens hem het duistere wezen van de sexualiteit. Verbrugge zet daar een ander perspectief tegenover. Bij uitstek in de liefde ervaren we dat de individuele autonomie, het hoogste goed van de jaren zestig, niet toereikend is om de volle dynamiek van het leven te ervaren. Volgens Verbrugge miskent Foucault het gegeven dat tegenover die autonomie juist discipline behoort te staan. Die hebben de jaren zestig niet voortgebracht.


Dank u wel, mijnheer Verbrugge!

Interessanter dan deze antwoorden van Verbrugge is misschien nog wel zijn zoektocht zelf. Die is homerisch. Het hoogtepunt van die tocht wordt gevormd door -wat ik zou willen noemen- zijn kleine filosofie van de liefde. Zeg maar de pagina's 138 t/m 196. Die vormen het hart van het boek. Die filosofie is monumentaal. Iedereen die ooit in zijn leven tot over zijn oren verliefd is geweest, zal deze lezen als een feest der herkenning. Naar analogie van de kleine filosofie van de moord van Connie Palmen zou deze filosofie van Verbrugge eigenlijk ook als zelfstandige publicatie uitgebracht moeten worden. Zelden heb ik in de marge zo veel passages gemarkeerd. Soms bespeurde ik een zekere dankbaarheid naar de auteur. "Dank u wel mijnheer Verbrugge, dat u een ondoorgrondelijk fenomeen als de liefde zo inzichtelijk heeft gemaakt zonder de magie weg te halen".


Kleine filosofie van de liefde

Zo schrijft Verbrugge over de zelfvernietiging die inherent is aan de liefde: de bereidheid om het eigen leven prijs te geven. Die bereidheid refereert ook aan de ondertitel van zijn boek, het offer van liefde. Maar hij schrijft ook over het tegengestelde belang om juist een elementaire zelfzucht aan de dag te leggen. Zeg maar een gezond egoïsme. Hieronder een aantal citaten die fragmentarisch die filosofie weergeven zonder in de verste verte volledig te kunnen zijn.

"Eroos is het vuur van de hartstocht dat oplaait en weer dooft, dat zich telkens weer vernieuwt en in die zin ook eeuwig jong blijft. Hij is als de warme lentezon, die het leven dat zich verbergt in de koude aarde ertoe aanzet op te komen". (p. 142)
 
"Je hoeft maar één keer in je leven echt verliefd te zijn geweest om deze kracht van de eroos te hebben ervaren. En hoe vaak zeggen we niet dat iemand 'een compleet ander mens' is geworden? (...) De gang van zaken waarmee iemand vertrouwd is en de wereld van waaruit hij zichzelf begrijpt zeggen hem niet meer zoveel." (p. 180)

"De wederzijdse aantrekking is daarbij veelal lichamelijk van aard, maar de geliefde wordt sferisch ook altijd omgeven door de wereld die hij of zij met zich meebrengt (...) De grondtoon van de geliefde komt tot uitdrukking in iemands manieren van doen en spreken, zijn gezichtsuitdrukking en algehele houding, zijn bewegingen, zijn manier van lopen, zijn handen, zijn kleding, zijn woning, zijn werk, zijn auto enzovoort, kortom zijn ethos." (p.188)

En dan nog maar één.

"De geliefden zullen zichzelf in hun liefdesverhouding altijd weer terug moeten vinden als zelfstandige wezens. Daarbij kan de liefdesverhouding hen juist helpen bij hun zelfwording, maar hun ook in de weg staan". (p.190)

De auteur plaatst zich met deze kleine filosofie wat mij betreft moeiteloos in galerij van grote denkers over de liefde zoals John Armstrong en Harry Frankfurt.


Van dik hout

Verbrugge behoort tot de communautaristen in de traditie van Etzioni en Balkenende. Zo laat hij zich ook in dit boek weer gelden. Dat doet hij enerzijds door met een zekere regelmaat te wijzen op de noodzaak van een gemeenschap. Ook laat hij blijken de burgerlijke cultuur te waarderen. Zijn communautaristische achtergrond blijkt anderzijds uit het feit dat liefde in virtuele gemeenschappen volgens hem duidt op ontbinding en atomair individualisme. Toe maar, toe maar! Voor mijn gevoel hebben deze diskwalificaties een te hoog van-dik-hout-zaagt-men-planken-gehalte. Hoewel Verbrugge mondjesmaat erkent dat er op internet ook heuse verliefdheid kan ontstaan en dat virtuele relaties vaak een voorportaal zijn voor fysieke liefde, heeft hij te weinig oog voor de verschillende grijstinten van liefde en sexualiteit op internet. Voor mij had hij meer onderzoek moeten doen naar dit totale spectrum aan verschijningsvormen. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat alles wat daar gebeurt, meteen duidt op ontbinding van gemeenschappen.


Minder pessimistisch

Dat neemt allemaal niet weg dat Verbrugge minder pessimistisch is geworden. Tien jaar geleden verscheen zijn boek Tijd van onbehagen. Ook daarin benadrukte hij meermalen het belang van een gemeenschap en ook daarin steekt hij zijn ongenoegen over de jaren zestig niet onder stoelen of banken. Onomwonden sprak hij over een cultuur op drift, over cultuurverlies en over een zinloze samenleving. Dat waren grote woorden. Aan dat boek lag onomwonden een dreigbeeld ten grondslag. De dreiging dat de samenleving als geheel ontbindt en ten onder gaat. In Staat van verwarring ontbreekt die collectieve dreiging. Bovendien constateert Verbrugge met een zeker genoegen een nieuwe vormgeving van conservatieve waarden. De grote massa die conservatieve trekken vertoont? Verbrugge lijkt het soms zelf niet te kunnen geloven.


Niet weer tien jaar wachten

Zijn cliffhanger aan het einde van het boek doet wat merkwaardig aan. Na zijn pleidooi voor een transformatie waarbij we meer verantwoordelijkheid bij onszelf leggen, haalt hij plots het erfgoed van het Oosten van stapel. Dit voelt aan als een wel heel grote deus ex machina. Mogelijk een gevolg van het feit dat hij naar eigen zeggen zelf een weg naar binnen heeft afgelegd. Hoe dan ook, het is te hopen dat we niet weer tien jaar op zijn volgende boek moeten wachten.


Paul Strijp,  22 januari 2014