Translate

vrijdag 25 augustus 2017

De Stamhouder van Alexander Münninghoff: meesterlijke autobiografie die de lezer verbijsterd achterlaat


BOEK
Alexander Münninghoff  De Stamhouder. Een familiekroniek.  Prometheus, Bert Bakker. Amsterdam, zeventiende druk, 2016.


Na 200 pagina’s gooit hij zijn journalistieke jas verre van zich. Dan laat hij zijn emoties zien en rept over een groeiend gevoel van malaise en over de bittere armoe van mijn moeder die de speelsheid uit zijn leven verdrong. Die emoties zijn de eerste 200 pagina’s vrijwel niet aan de orde. Als journalist beschrijft Münninghoff dan koel-analytisch de verwikkelingen en relaties rondom zijn grootvader en vader vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Die worden gedomineerd door het in elkaar storten van het zakenimperium van zijn opa en door de toetreding van zijn vader tot de SS. Zodra de auteur emotioneel de remmen losgooit, voeren eenzaamheid en het gemis van huiselijke warmte de boventoon. In een meesterlijke autobiografie laat Münninghoff schrijnend zien hoe bizarre omstandigheden ervoor zorgen dat hij geen enkele relatie met zijn vader en een moeizame verhouding met zijn moeder heeft.


In het eerste deel, De Herenkamer geheten naar het vertrek waar zijn grootvader zakelijke besprekingen met relaties voerde, beschrijft Münninghoff vooral de levens van zijn vader Frans en zijn grootvader in de periode tijdens en rondom de Tweede Wereldoorlog. Enigszins verbitterd vertrekt opa -om voor de auteur onduidelijke redenen- naar Letland. Frans verzet zich in alles tegen het hem opgelegde Nederlanderschap, zijn hart ligt in Riga in Letland. Het gevolg is een vervreemding tussen vader en grootvader. Die wordt alleen maar groter, zeker na het ineenstorten van het zakenimperium van opa na de Duitse inval in Polen in 1939. Vanaf dat moment wordt vader Frans door zijn ouders vergeten en verwaarloosd. Zijn toetreding tot de Duitse SS laat niet lang op zich wachten.









Prelude

Münninghoff beschrijft het allemaal alsof het ook om een andere familie had kunnen gaan. Afstandelijk, zakelijk en analytisch, als de journalist die hij is. Met het nodige gevoel voor understatement ook. Bijvoorbeeld bij de ontmoeting van zijn vader met ene John Kennedy.

“Omdat Frans niet bij machte was om zijn gedachten in behoorlijk Engels om te zetten, zag hij wijselijk van enig weerwoord tegen de latere president van de Verenigde Staten af, maar inwendig steeg zijn verzet tot het kookpunt.”

Maar het is natuurlijk niet zo maar een familie waarvan Münninghoff de geschiedenis beschrijft, het is zijn familie. Die afstandelijke toon wordt slechts een heel enkele keer, op pagina 92 bijvoorbeeld, onderbroken door iets van emoties jegens zijn vader.

“Als mijn vader mij later, tijdens de eindeloze zondagochtendsessies in de keuken wanneer hij om acht uur zijn eerste borrel ophad, over de Russische veldtocht vertelde, schoten zijn grote bruine ogen binnen de kortste keren vol tranen, die naarmate ik puberaler werd steeds minder mijn mededogen wisten op te wekken”.

Dit eerste deel van het boek leest dan ook als een prelude die nodig is om de gevoelswereld van de auteur te kunnen duiden. Die komt volop in het tweede en derde deel aan bod en wordt vooral bepaald door zijn relatie met drie personen: zijn grootvader, zijn vader en zijn moeder. Die twee laatsten zijn dan overigens inmiddels gescheiden.


Relatie met zijn grootvader: stamhouderschap vóór alles

De auteur, de ik-figuur in dit boek, heeft een speciaal plekje in het hart van zijn grootvader. Dat heeft hij te danken aan het stamhouderschap van de familie. Voor opa vertegenwoordigde dat een buitengewoon grote waarde. Omgekeerd is Münninghoff kritisch naar zijn opa. Opa gunde zijn schoondochter, de moeder van de auteur, het licht werkelijk niet in de ogen en had voor haar een vernietigingsplan op de plank liggen. Dat was geen plan in de letterlijke maar in de figuurlijke betekenis: de tijd en energie om haar uit zijn leven te laten verdwijnen. De manier van zakendoen van zijn grootvader omschrijft Münninghoff met termen als manipuleren en ondoorzichtig. Dat is toch allemaal niet bepaald warm of positief te noemen. Ondanks deze diskwalificaties werpt Münninghoff op enig moment de vraag op “… waarom mijn grootvader niet een of andere koninklijke onderscheiding heeft gekregen voor alles wat hij in de oorlog heeft gedaan”. Daaruit blijkt toch ook wel weer respect en waardering. Een zekere ambivalentie lijkt er dan ook wel in de verhouding tussen kleinzoon en opa te zitten.

Persoonlijk verraste deze vraag naar de onderscheiding mij wel. Immers, Münninghoff laat in alles zien hoe de inspanningen van zijn grootvader tijdens de oorlog maar één hoger doel dienden: het terugkrijgen van zijn verloren gegane Letse bezittingen. Ook was hij niet te beroerd om de witwaspraktijken van de oom van de tweede vrouw van zijn zoon Frans te verdonkeremanen. Verdient zo’n man een onderscheiding, ongeacht de goede zaken die hij ook heeft gedaan? Overigens heeft Münninghoff zelf er ook wel begrip voor dat die onderscheiding nooit is toegekend.


Relatie met zijn vader: keihard negatief oordeel

Vader Frans was een nog grotere opportunist dan de grootvader van de auteur. Met één verschil. Waar grootvader zakelijk succesvol was, beschikte Frans over het vermogen om alles waaraan hij begon in een mislukking te laten eindigen. Münninghoff kan werkelijk nergens ook maar een begin van begrip of mededogen voor zijn vader opbrengen. Dat was wel denkbaar geweest, die vader immers is in zijn eigen jeugd ook vergeten en verwaarloosd. Münninghoff beschrijft dat opvoedingsproces van zijn vader uitvoerig, maar is in zijn oordeel keihard: zowel in zijn professionele (“Mijn vader was een naïeve Draufgänger”) als in zijn rol van vader en opvoeder (geen blijk van werkelijke vaderambities) heeft hij gefaald. Waarbij die wekelijkse zondagochtendontmoetingen met zijn vader, die zich kenmerkten door 100% één-richtingsverkeer, de ware dieptepunten voor Münninghoff waren.


Relatie met zijn moeder: moeizaam maar geheeld door de tijd

“Het gaat er vooral om hoe iemand zich in je geest heeft genesteld. En daarin zat het tussen Wera en mij niet goed”,  verzucht de auteur aan het einde van het boek. Met die twee zinnen vat hij de relatie tot zijn moeder samen. In die relatie zit een duidelijke ontwikkeling.

Als jongen van zeven jaar verzeilt hij samen met haar in vrij treurige materiële omstandigheden. Die verdrongen al snel alle speelsheid uit zijn leven en bezorgden hem een tijd van eenzame vrijheid. Maar, zo voegt Münninghoff er aan toe “…. ondanks alles waren wij een team, een tweespan”. Dat tweespan wordt vervolgens wreed gescheiden, het voogdijschap gaat namelijk over naar zijn vader. Wat volgt is een periode van achttien jaar waarin Münninghoff geen contact meer heeft met zijn moeder. En dat belast de relatie, regelmatig worstelt hij met de vraag waarom zijn moeder niets van zich laat horen. Tijdens het weerzien stelt hij echter vast dat haar materiële omstandigheden zo mogelijk nog verder zijn verslechterd. Die vaststelling leidt tot een prachtig staaltje mededogen bij Münninghoff.

“De resten van het avondmaal op de ongedekte formica tafel, de geur van futloze berusting, de vale kleding, de troosteloze rommel overal en vooral hun gezichten: moedeloos, niet meer openstaand voor impulsen of ideeën, passief op weg naar het einde – dit alles pleitte haar vrij van welke schuld dan ook”.

Wat hem bij zijn vader dus niet lukt, mededogen opbrengen voor de ander met het oog op diens situatie en achtergrond, krijgt hij bij zijn moeder wel voor elkaar. Dat alles neemt niet weg dat hij ook dan nog van mening is dat hem door zijn moeder onrecht is aangedaan. Bij een volgend weerzien, weer vele jaren later, krijgt Münninghoff te horen dat zijn moeder tot het laatst van haar man Frans is blijven houden, zelfs vele jaren na de echtscheiding. Meermalen benadrukt Münninghoff vooral haar schoonheid en kwetsbaarheid. “Want ze was mooi en romantisch, en daarbij zeer naïef. En ze hunkerde naar liefde.” Hij verzoent zich met de relatie met zijn moeder, de tijd heelt alle wonden.




foto auteur, ontleend aan binnenzijde van omslag om boek



Een meesterlijke autobiografie

Aan het einde van dit boek blijf je als lezer verbijsterd achter. Dat is onvermijdelijk. De familiegeschiedenis die Münninghoff optekent is zonder meer schrijnend. Daarbij schieten allerlei vragen door je hoofd. Zoals: hoe is het mogelijk dat iemand in zijn leven dit allemaal voor zijn kiezen krijgt? Maar ook: hoeveel emotionele beschadiging kan een mens verdragen? Is het überhaupt mogelijk om met die beschadiging een bestaan op te bouwen, een relatie aan te gaan en zelf kinderen op te voeden? De auteur laat er mondjesmaat iets over los. Hij is gehuwd en heeft kinderen. Maar ook hier heeft het lot hem niet onberoerd gelaten, twee kinderen overleden op zeer jeugdige leeftijd. Maatschappelijk is Münninghoff succesvol. Als journalist won hij de Prijs voor de Dagbladjournalistiek en schreef hij het boek Tropenjaren in Moskou (1991) over zijn tijd als correspondent in de Sovjet-Unie.

Deze autobiografie is meeslepend van het begin tot het einde. Münninghoff wordt nergens sentimenteel en onderneemt evenmin een poging om mededogen op te wekken voor zijn persoonlijke situatie. Het motief voor het schrijven van dit boek laat hij overigens onvermeld. Daarnaast kenmerkt deze familiegeschiedenis zich door een hoge mate van geloofwaardigheid. Slechts een heel enkele keer fronste ik de wenkbrauwen. Op pagina 225 bijvoorbeeld. Op bezoek bij een vriendje uit de straat besloot Münninghof “…vooralsnog niets over mijn vader te zeggen. In de eerste plaats was hij er niet, dus konden mijn woorden over de Kaukasus en het Ijzeren Kruis – (…) – licht als grootspraak geduid worden. Is een jongen van zeven jaar tot een dergelijke inschatting in staat? Ik heb mijn twijfels, maar dat is toch echt een detail.

Een meesterlijke autobiografie!


Paul Strijp, 25 augustus 2017

Geen opmerkingen:

Een reactie posten