Translate

dinsdag 1 augustus 2017

Marcia Luyten laat je weer even voelen wat het betekent om Limburger te zijn


Een complete transformatie. In politieke, economische, sociale, landschappelijke en demografische zin. Dat is wat een deel van de provincie Limburg onderging toen aan het begin van de vorige eeuw de steenkoolindustrie werd gevestigd. Aan de hand van twee verhaallijnen, een sociale geschiedenis en een persoonlijk relaas, doet Marcia Luyten verslag van deze ingrijpende veranderingen in de Oostelijke Mijnstreek. Dat doet zij op magistrale wijze. Prettig neveneffect is dat elke Limburger, woonachtig binnen de provinciegrenzen of daarbuiten, zich zal realiseren dat hij iets heeft meegekregen van de regionale identiteit van dit deel van Nederland.



Het was er zo rustig, aan het einde van de negentiende eeuw. De Mijnstreek in Limburg dreef op een agrarische economie voornamelijk bestaand uit boeren op hun akkerland. Maar toen in 1902 de Staatsmijnen werden opgericht, ontvouwde zich –wat Luyten noemt- een Blitzkrieg. In twintig jaar tijd ging oostelijk Zuid-Limburg over de kop, maar welbeschouwd was deze oorlog slechts een prelude van wat dit gebied gedurende de hele twintigste eeuw te wachten stond: een nieuw tijdperk van opkomst, bloei en verval van de steenkoolindustrie. Dat tijdperk had verstrekkende gevolgen voor alle facetten van het dagelijks leven.





Foto auteur, binnenzijde boek



Politiek: van katholieke hegemonie naar een lachende Wilders

Het socialisme als Angstgegner. Een woord dat Luyten zelf niet bezigt, maar wel past in de door haar opgeroepen oorlogssfeer. Kerk, mijn en staat vormden in de eerste helft van de vorige eeuw een onverbrekelijke drie-eenheid. Die had als hoogste doel om het socialisme buiten de deur te houden. Het maatschappelijk leven voor de mijnwerker was in de katholieke zuil georganiseerd. Die had daarvoor een complete infrastructuur  ter beschikking, inclusief voorzieningen voor huisvesting en gezondheidszorg. Voor socialisten was geen plaats.

Met de ontkerkelijking die in Nederland vanaf de jaren zestig genadeloos haar intrede deed viel deze drie-eenheid uit elkaar. De socialisten konden niet langer genegeerd worden. Luyten beschrijft hoe de speech van socialistenvoorman Den Uyl in 1965, waarin hij aankondigde de mijnen te zullen sluiten en tevens een nieuw economisch perspectief te willen bieden, door de katholieke elite met welwillendheid werd ontvangen. Tragisch genoeg blijkt deze speech de voedingsbodem voor de politieke onvrede waarop de PVV een kleine vijftig jaar later garen spint. Het perspectief van Den Uyl is voor het gevoel van de mensen in de Mijnstreek nooit waargemaakt. Een groot gevoel van politiek wantrouwen, een gevoel te zijn afgedankt was het gevolg.



Economisch: van welvarendheid naar peilloos diep verval

Het was dat de armoede groot was aan het einde van de negentiende eeuw maar anders had die nieuwe steenkoolindustrie voor de mensen in oostelijk Zuid-Limburg niet gehoeven. Dat neemt niet weg dat die industrie de regio vervolgens geen windeieren heeft gelegd. Limburg werd overstroomd door kapitaal en arbeid van buiten, zo noteert Luyten. Economisch ging het de regio lange tijd voor de wind, niet in de laatste plaats door de rationalisatie van de bedrijfsprocessen en de daarmee vergrotende efficiency. De mijnwerkers konden rekenen op een gunstige cao, één van de redenen waarom er in tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland nooit een mijnwerkersproletariaat in Limburg is opgestaan.

Maar tijden veranderen. Met de import van kolen uit het buitenland en met de concurrentie van eerst stookolie en later aardgas werd de economische positie van de steenkoolindustrie in Limburg zwakker. Den Uyl gaf het genadeschot. Wat volgden waren decennia van peilloos diep verval, vooral voor de stad Heerlen. In veel straten manifesteerde zich de intergenerationele werkloosheid: hele families waarvan de werkloosheid door opa op vader naar kleinzoon werd overgedragen. Een klein wonder in deze malaise was het succes van het chemisch bedrijf DSM waarvoor de kiemen reeds in 1930 waren gelegd.







Sociaal: van het touwtje uit de brievenbus naar luiken die omlaag denderen

De mijnwerkers, de koempels, deelden kameraadschap en angst met elkaar. De vriendschap lieten zij blijken door na gedane arbeid elkaars ruggen te wassen, de angst om vele honderden meters onder de grond de dood te vinden gingen ze te lijf door samen te bidden. Maar de sociale verbondenheid bleek niet alleen onder de grond. Luyten roept een beeld op van het  leven op straat dat doet denken aan de metafoor die Jan Terlouw onlangs muntte: het touwtje uit de brievenbus. Veel sociaal contact en veel bekommernis om elkaar. Hoe anders is dat aan het einde van de vorige eeuw? Luyten spreekt over sociale ontwrichting en ontreddering, mede ontstaan door het wegvallen van werkgelegenheid in een economische monocultuur. Het aantal echtscheidingen liep snel op. Dat het touwtje uit de brievenbus echt tot het verleden behoorde moge blijken uit het volgende citaat.

“De nieuwelingen die na de mijnsluiting kwamen, hadden met de rest van de kolonie niets te schaften. Die liepen van hun auto naar de voordeur en aan de avond denderden de luiken omlaag. Van wat er achter de voordeur gebeurde, had niemand een idee”.



Landschappelijk: van een gevoel van trots naar een gevoel van beroving

Het veelbezongen Limburgs landschap onderging in de twintigste eeuw twee ingrijpende veranderingen. De katholieke hegemonie zorgde allereerst voor een sacralisering. De vele kapellen en kruizen getuigen hier nog steeds van. De opkomende steenkoolindustrie nam de andere verandering voor haar rekening. Fabrieksschoorstenen, koeltorens en steenbergen rezen in no time uit de grond. En wat bleek? De combinatie van natuur en techniek in het landschap verschafte de bewoners een gevoel van trots.

Maar zo snel als die techniek was aangebracht, zo meedogenloos werd hij na de sluiting van de mijnen ook weer gesloopt. Luyten spreekt van een tactiek van de verschroeide aarde, de omgeving werd vermalen. Niets in het landschap herinnerde nog aan het roemrijke verleden van de mijnwerkers. Ook hier overheerste een gevoel van beroving. Hoe anders was dat niet in België en Duitsland in zijn werk gegaan waar de resten van de steenkoolindustrie na de sluiting zorgvuldig in het landschap waren ingepast?



Demografisch: van bevolkingsexplosie naar braindrain

Misschien niet het meest in het oog springend maar daarom niet minder ingrijpend waren de demografische effecten als gevolg van de vestiging en later de sluiting van de steenkoolindustrie. De bevolking van de Oostelijke Mijnstreek verviervoudigde in veertig jaar tijd. De gemeente Brunssum kreeg tien keer zo veel inwoners, voor de toestromende arbeidsmigranten was geen woonruimte. En hoe anders was dat na de sluiting? De oude Mijnstreek raakte zichzelf kwijt, zo laat Luyten weten. Vele miljarden werden in de economische herstructurering gestoken, maar die konden een uitstroom van talent niet voorkomen. Limburg zag zich geconfronteerd met een braindrain: jongeren met ambities gingen weg, die met minder kansen bleven.




Persoonlijke noot: eens een Limburger, altijd een Limburger

Als Limburger afkomstig uit Maastricht en inmiddels al bijna vier decennia wonend buiten de provinciegrenzen heb ik dit boek ademloos en vol bewondering gelezen. Aan de ene kant realiseerde ik mij dat de Oostelijke Mijnstreek met zijn koempel-cultuur een volstrekt andere regio was waarmee je als kleine jongen uit de hoofdstad eigenlijk niets gemeen had. Aan de andere kant kende die regio een aantal gebruiken die kennelijk in de gehele provincie Limburg gemeengoed waren. Het vieren van de heilige communie was daarvan wel het duidelijkste voorbeeld. Van dat feest ontging de betekenis je als zevenjarige te enen male. Dat nam niet weg dat je de talloze cadeaus, sommige van tantes die je nog nooit gezien had, dankbaar en nederig in ontvangst nam.

Maar behalve die gebruiken heeft dit boek mij ook laten inzien dat diezelfde provincie een identiteit ademt waarvan iedere inwoner iets meekrijgt. Of je dat nu wilt of niet. Op 6 mei 2017 wijdde de Volkskrant haar wekelijkse Magazine aan Limburg. Limburgers die hun provincie verlaten hebben geven blijk van een innerlijke strijd. Een strijd tussen enerzijds de hang naar het goede leven en dus de behoefte om terug te keren en anderzijds de drang om de resten van een zekere benepenheid blijvend te ontvluchten. Maar welke keuze hij in die strijd ook maakt, hij blijft altijd Limburger.

Voor mij persoonlijk werd dat duidelijk toen ik in het boek van Luyten de houding las waarmee voormalig gouverneur Kremers de belangen van zijn provincie in Den Haag behartigde. In elk geval deed Kremers wat veel Limburgers moeilijk vinden: waar nodig herrie trappen. Dat kan ik ook niet, herrie trappen, dat is dus de Limburger in mij. Dat gaat er ook nooit meer uit.

Met heel veel dank aan Marcia Luyten, ik heb werkelijk helemaal niets op haar boek aan te merken. En dan heb ik het persoonlijk relaas van Jack Vinders in deze recensie nog niet eens besproken.



Paul Strijp, 1 augustus 2017

Geen opmerkingen:

Een reactie posten