BOEK
Rob van Essen Kind van de verzorgingsstaat. Opgroeien in een tijdloos paradijs. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam / Antwerpen, 2016.
Zijn jeugd in Rijssen, zijn jaren daarna in Amsterdam, de verzorgingsstaat van de jaren tachtig, een reflectie over herinneringen en hoe die nu eigenlijk werken, een nuchtere terugblik op zijn vroegere jaren. Zie hier de vijf verhaallijnen die ik in dit boek van Van Essen kon ontdekken. Die lijnen zijn meesterlijk beschreven. Als analyticus doorziet hij de diepere mechanismen van de verzorgingsstaat. Zijn eigen jaren in Amsterdam beschrijft hij met de nodige ironie en zelfspot. Tenslotte weet hij een prettig nostalgisch gevoel op te roepen voor iedereen die die jaren in Amsterdam zelf ook bewust heeft meegemaakt.
Een auteur met hetzelfde geboortejaar die ook in de jaren tachtig naar Amsterdam toog. Dat moet toch een band geven, zou je zo zeggen. Dus ging ik er eens even goed voor zitten. Van Essen heeft mij niet teleurgesteld.
Foto auteur, achterzijde boek
Zijn jeugd in Rijssen
Van Essen is geboren in Amstelveen maar zijn ouders waren niet wars van verhuizen. Het grootste deel van zijn jeugd bracht hij in het oosten van het land door, om precies te zijn in Rijssen. Daar groeide hij op in een streng gelovig milieu. Van Essen laat zien hoe het leven beheerst werd door angst en onwetendheid. Het beeld dat zijn beschrijving oproept is er een van stress. Je moest goed je best doen om aan alle verwachtingen van de kerk te voldoen, je moest die inspanningen vooral laten zien zonder dat je eigenlijk wist waarom.
"Zo vormde zich om het geloof een dikke schil van aangekoekt bijgeloof, bestaand uit opgelegde en ingesleten gewoontes en verboden. Als je die schil weg pelde, trof je daar waar het geloof zich zou moeten bevinden in de meeste gevallen een bescheiden leegte aan, een kleine holte, net groot genoeg voor een angstige muis".
Zijn jaren in Amsterdam
Dan tuigt Van Essen vanuit zijn ouderlijk huis naar Amsterdam. Een plaats waar hij vage herinneringen aan heeft omdat hij er als kind wel eens bij een oom en tante kwam. Waar hij zich had voorbereid op een Carmiggelt-iaanse traag deinende zee van steeds meer van hetzelfde, bleek Amsterdam zich vooral te kenmerken door -in mijn eigen woorden- naargeestigheid en surrealisme.
Veertien jaar woonde hij in de Czaar Peterstraat. Samen met de omliggende straten omschrijft hij die als een somber negentiende-eeuws wijkje. Uit eigen ervaring weet ik dat dit eufemistisch is uitgedrukt. Mijn moeder barstte spontaan in huilen uit toen zij mij in 1987 opzocht in mijn etage aan de belendende Conradstraat. Zoveel treurigheid had zij in heel haar leven niet gezien, dat haar zoon daarin terecht moest komen. Mistroostig of naargeestig lijkt mij dan ook een betere typering dan somber.
Maar Amsterdam was bovenal surrealistisch. Het door de politie getolereerde systeem waarin de aankoop van een fiets gepaard ging met het verkrijgen van een betonschaar voor het doorknippen van het slot van een andere fiets zodra die van jou weer gestolen was, laat zich met niets vergelijken. Handhaving en sanctie ontbraken te enen male, niemand keek er vreemd van op. Je werd al als een halve fascist beschouwd wanneer je goed werkende verlichting op je fiets had. Dat surrealisme zat in zekere zin ook in de krakersrellen. Van Essen beschrijft de interactie tussen krakers en mobiele eenheid als een spel tussen kat en muis. Een systeem dat zichzelf in stand hield. Als de een zich terugtrok, kroop de ander weer uit zijn schulp.
Reflecties over de verzorgingsstaat
De socioloog Cees Schuyt omschreef het grote manco van de Nederlandse verzorgingsstaat wel eens als lankmoedigheid. Als er ooit bewijsmateriaal voor deze stelling is aangedragen, dan is het wel met dit boek van Van Essen.
Waar uitkeringsgerechtigden tegenwoordig geacht worden 'iets te doen' gold in de tijd van Van Essen het bestaan als enige tegenprestatie. Met andere woorden: het feit dat je er was volstond voor het verkrijgen van een uitkering. Twee citaten spreken in dit verband boekdelen.
"Solliciteren was bijna iets abstracts; geen handeling die erop gericht was daadwerkelijk een baan te vinden, maar een terugkerende voorwaarde om je uitkering weer voor enige tijd veilig te stellen. Telkens wanneer ik een vacature tegenkwam waarin eisen werden gesteld waaraan ik niet voldeed, reageerde ik opgelucht (...)"
"Een bevriend schrijver vertelde me dat hij in de jaren tachtig naar de Sociale Dienst was gegaan om de uitkering op te zeggen die hij na zijn afstuderen had aangevraagd. Inmiddels verdiende hij als freelancer zoveel dat hij het zonder bijstand afkon. Ja, ja, had zijn contactpersoon gezegd, dat is erg mooi dat u nu zelf uw geld kunt verdienen, maar weet u wel zeker dat het zelf gaat lukken? Wat als u het zonder ons niet redt? Zou u niet liever bij ons blijven?"
Ook hier gold dus kennelijk: het systeem van de verzorgingsstaat met zijn bijbehorende uitkeringsmachine was er vooral op gericht zichzelf in stand te houden. Hoe treurig ook met terugwerkende kracht, de tranen liepen over mijn wangen bij het lezen van deze passages. Eén detail als het over die verzorgingsstaat gaat. Van Essen hanteert het jaartal 1977 voor de invoering van de WAO, dat moet toch echt tien jaar eerder zijn.
Reflectie over herinneringen
Van Essen blikt terug op een periode in zijn leven. Wat hij daarbij knap doet, is dat hij zich rekenschap geeft van de vervormingen die herinneringen met zich brengen. Herinneringen als een vreemd goedje.
"De herinnering is een ui die door de jaren heen steeds weer van nieuwe rokken wordt voorzien, terwijl het binnenste wegrot en verdwijnt; het geheugen is een holle rotte ui".
"Herinneringen zijn honden die wild door elkaar rennen, blaffend en hijgend. Onderweg verliezen ze een poot, of een oor. Ze veranderen van kleur en ras. Ze veranderen in katten, of in glanzend gelakte trapauto's. Ze schieten weg en komen terug als je er het minst op verdacht bent. Terwijl je ze weer begroet ben je er heilig van overtuigd dat ze niet veranderd zijn".
Van Essen is zich dus zeer bewust van het risico dat er onjuiste informatie in zijn beschrijving over het verleden sluipt. Ook laat hij regelmatig zijn -wat ik zou willen noemen- toenmalige binnenwereld aan het woord. Wat ging er in hem om als kind, als uitkeringsgerechtigde of als sympathisant van de krakersbeweging? Die gevoelens voorziet hij meteen van relativerende kanttekeningen.
"... en als ik door Plan-Zuid loop, voel ik nog steeds een echo van die uiteindelijk geruststellende combinatie van geborgenheid en melancholie die ik misschien zou moeten overwinnen maar die ik niet als een nederlaag beschouw".
"Achteraf gezien onderhielden we een vreemde relatie met de alledaagse tragiek die uit de stukjes van Carmiggelt sprak (...) We herkenden ze als zaken die betrekking hadden op het leven in het algemeen. Zo betrokken we de tragiek en de tevergeefsheid niet op onszelf, maar op de wereld - en zo plaatsten we ons dus buiten die wereld; (...)
Een terugblik, streng voor zichzelf
Vanuit die relativeringen komt hij uiteindelijk in retrospectief ook tot een oordeel over de jaren tachtig. Hoewel de kloof tussen arm en rijk vandaag de dag toeneemt, is Amsterdam er op vooruit gegaan. Dat geldt ook voor de Czaar Peterstraat, hoewel dat nog steeds een lange, grauwe straat is. Ook over de verzorgingsstaat is hij helder. Dat was een stelsel voor dromers en voor mensen met levensangst, in elk geval voor mensen die niets hoefden te ondernemen. De verzorgingsstaat was geen heelmeester, hij was een voorzichtige badmeester. Zowel voor Amsterdam als voor de verzorgingsstaat lijkt het er dus op dat Van Essen een vooruitgang in de geschiedenis waarneemt.
Charmant is dat hij zichzelf bij dat oordeel niet spaart.
"Dat we links waren had minder te maken met bestudeerde ideologieën dan met vage idealen en een gebrek aan mensenkennis. Bij mij in ieder geval wel, als iemand mij vroeg mijn opvattingen uit te leggen kwam ik doorgaans niet erg ver, behalve dan dat er veel dingen niet klopten in de wereld."
Ook zijn bekentenis dat hij tijdens de krakersrellen toch vooral meer waarnemer dan deelnemer was, doet zelfkritisch en daarmee sympathiek aan.
Tot slot
Van Essen schetst een fascinerend tijdbeeld. Soms lees je passages over Amsterdam of over het systeem van uitkeringen waarvan je denkt: dit kan niet waar zijn!! Maar die passages berusten dus wel op waarheid en beschrijven periodes die niet eens zo heel ver achter ons liggen. Als Nederlands burger maakt zich soms een plaatsvervangende schaamte van je meester: hoe hebben wij dit kunnen laten gebeuren? Aan de andere kant: je staat ook wel weer versteld van de snelheid waarmee een samenleving en een stad kunnen transformeren naar een gezondere toestand.
De verdienste van Van Essen is dat hij deze transformaties op een buitengewoon luchtige en amusante, maar gelijktijdig ook vlijmscherpe wijze heeft beschreven. Die beschrijving maakt pijnlijk duidelijk waar de tekortkomingen van de stad Amsterdam en van de verzorgingsstaat in een bepaalde periode van onze nationale geschiedenis hebben gezeten.
Paul Strijp, 14 augustus 2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten