Translate

vrijdag 24 juli 2015

Auke van der Woud beschrijft De nieuwe mens, maar niet de culturele omwenteling van de late 19e eeuw


BOEK 

Auke van der Woud  DE NIEUWE MENS  De culturele revolutie in Nederland rond 1900. Prometheus, Bert Bakker Amsterdam, 2015

 

Anders gaan denken over onze cultuur van de afgelopen anderhalve eeuw. Dat is wat Van der Woud met dit boek beoogt. Die andere benadering schuilt in de erkenning van de cultuur van de massa. Die heeft volgens hem in de geschiedschrijving te weinig aandacht gekregen. Met een royale en overtuigende bewijsvoering slaagt de auteur in die opzet. En passant geeft hij zijn boek een extra ambitie mee. Dat is de ambitie om te laten zien dat historische studies de omwenteling in de cultuur rond 1900 moeten duiden en niet slechts de hectiek. In het verwezenlijken van die ambitie slaagt Van der Woud niet. Zonder dat hij het zelf claimt, verwezenlijkt hij wel een derde ambitie. Hij relativeert tal van cultuursociologische verschijnselen die we tegenwoordig als kenmerkend voor onze hedendaagse tijd beschouwen. Met die verschijnselen bleken de mensen ruim honderd jaar geleden ook al te worstelen.



 

 Twee culturen

Van der Woud zet twee culturen tegenover elkaar: de oude en de nieuwe. De oude cultuur, ontstaan uit de klassieke oudheid en de joods-christelijke traditie, kenmerkte zich door een gerichtheid op het hogere. Daaraan lag de overtuiging ten grondslag dat het aardse bestaan onvolmaakt was. De waarden van de oude cultuur waren dan ook geestelijk en ideëel van aard. De nieuwe cultuur daarentegen stelde het zintuiglijk waarneembare centraal. “De” waarheid bestaat niet langer, die is afhankelijk van de plaats en de tijd van de waarnemer. Vrijheid wordt het hoogste goed.


Met dit onderscheid grijpt Van der Woud –zonder dat hij dat met zoveel woorden noemt- in essentie terug op een klassieke tegenstelling in de geschiedenis van de westerse filosofie. De oude cultuur geeft het platoonse gedachtegoed weer, waarin het idee centraal stond. De nieuwe cultuur daarentegen stoelt op de wereld van Aristoteles. Die stelde de zintuiglijke ervaring centraal. Beide werelden hebben zich in de loop der eeuwen in de vorm van het rationalisme en het empirisme op tal van manieren tot elkaar verhouden. Daar maakt Van der Woud overigens wel melding van.[1]
 

Fundamentele verandering

Wat gebeurde er nu in die late 19e eeuw? Volgens Van der Woud veranderden de culturele waarden en normen toen fundamenteel. Er was sprake van een omwenteling die zich kenmerkte door het verlies van de dominante positie van de idealen van de oude cultuur. Die verloren hun algemene geldigheid. Daarmee werd de culturele elite, die haar positie van oudsher aan die oude cultuur ontleende, uit het centrum van de macht verdreven. In de nieuwe cultuur ging het om de indruk die men maakte. Alles wat aanwijsbaar is, kreeg volgens Van der Woud een welhaast heilige betekenis.


Hij illustreert dit met een keur aan voorbeelden, ontleend aan het alledaagse leven. Die maken zijn boek buitengewoon levendig en tot de verbeelding sprekend. Bazars, grand hotels, café-restaurants, bioscopen, schouwburgen, theaters, musea. Ze komen allemaal voorbij als manifestaties van de nieuwe cultuur. Telkens is de essentie: het gaat om de omgeving en de ambiance. Die lokken de klanten, niet de voorwerpen of de koopwaren. Zien en gezien worden, daar gaat het om.


Van der Woud geeft daarbij veel interessante historische wetenswaardigheden mee. Zo laat hij bijvoorbeeld zien dat de tegenstanders van de nieuwe massacultuur, de individualisten, die cultuur juist hard nodig hadden. Conformisme en individualisme horen bij elkaar. Een individualist zoekt de massa op om daarin onopvallend zichzelf te kunnen zijn. Interessant is ook dat bepaalde voorzieningen in de nieuwe cultuur de sociale verschillen tussen de klassen in stand hielden. Dat gold bijvoorbeeld voor de schouwburg, het theater en het onderwijs. In café’s en bioscopen daarentegen verdampten die standsverschillen juist.
 


Noodzaak van een omwenteling

So far, so good. Dan volgen de hoofdstukken 29 en 30. Daarin formuleert Van der Woud vrij terloops een tweede doelstelling voor zijn boek.

Hij vertrekt vanuit de premisse dat de geschiedenis geen continuüm is, dus geen opeenvolging van oorzaken en gevolgen. De geschiedenis volgt eerder een patroon van discontinuïteit. Vanuit die gedachte formuleert hij als nevendoel van zijn boek “ .. te illustreren dat we met het denken over die tijd volgens de gebruikelijke lijnen niet verder komen” . Die gedachte van discontinuiteit impliceert voor Van der Woud dat historische studies over de late 19e eeuw een omwenteling of een omslag van culturele waarden en normen moeten laten zien. Doen die studies dat niet en 'beperken' zij zich tot het beschrijven van conflicten, controverses of hectiek, dan schieten zij voor hem te kort. De klassieke studies van Blom en Romein veegt hij dan ook vrij genadeloos van tafel. Weliswaar imposant, zo oordeelt Van der Woud, maar ze laten de oude situatie onvoldoende zien.[2]

Deze stellingname roept een aantal vragen op.


Kritiek

Zo schrijft hij: “ … om een omwenteling in algemeen geaccepteerde waarden en normen te kunnen vaststellen is toch meer nodig dan naar een grote politieke en humanitaire catastrofe verwijzen” .[3] De vraag luidt dan natuurlijk: wat is dan precies nodig? Wat moeten Blom en Romein doen om zich wèl te kwalificeren? De auteur komt hier niet verder dan de notie om een complexe gebeurtenis met grote aandacht en precisie te beschrijven.

De tweede vraag die zijn stellingname oproept, luidt: waarom is een discontinue geschiedschrijving alléén gebaat bij de duiding van een omwenteling, van een Umwertung aller Werte? Blom en Romein beschrijven conflicten en hectiek. Die zou je met een beetje goede wil toch kunnen duiden als schokken en impulsen die óók bijdragen aan een discontinue geschiedschrijving?

Mijn derde vraag komt voort uit mijn waarneming dat Van der Woud kritiek heeft op de beschrijving van de oude situatie door Blom en Romein, maar zelf onduidelijk is over de nieuwe situatie. In zijn voorwoord schrijft hij: ".. pas in de late twintigste eeuw kwam de aardverschuiving die wat er van de oude beschaving over was (dat was vrij veel), grotendeels wegvaagde. Er zijn restanten die vandaag de dag nog worden gecultiveerd. De meeste zijn door de nieuwe cultuur geabsorbeerd". Echter, een analyse van die late twintigste eeuw en daarmee een bewijsvoering voor deze stelling ontbreekt. Je zou ook kunnen betogen dat de beide culturen vandaag de dag wel degelijk nog naast elkaar bestaan. In Amsterdam bijvoorbeeld floreren de klassieke gymnasia, een exponent van de oude cultuur, als nooit tevoren. Of zijn dit de restanten die Van der Woud bedoelt? Het wordt niet duidelijk.

De mist wordt nog dichter als Van der Woud in de loop van zijn boek vragen gaat stellen bij die nieuwe cultuur. Heeft die eigenlijk wel inhoud? Gaf zij eigenlijk wel richting of schiep ze alleen maar vrijheid? Je proeft de persoonlijk scepsis bij de auteur. Op enig moment stelt hij zelfs de vraag of we hier wel van ‘een’ cultuur kunnen spreken? Dat roept dan meteen de wedervraag op: hoe kan Van der Woud van een omwenteling spreken van een oude naar een nieuwe cultuur als hij zelf betwijfelt of die nieuwe cultuur wel de kwalificatie ‘cultuur’ verdient?



Zo nieuw zijn onze problemen nu ook weer niet

Gesjoemel met hypotheken door banken. Snel geld verdienen met de bouw van veel woningen. Tussenpersonen die hoge provisies opstrijken. Bouwvakkers in vaste dienst vervangen door tijdelijke krachten. Mensen die tevreden zijn met vluchtige impressies en het bescheiden geluk niet meer waarderen. Een druk op de winkeliers om –op straffe van faillissement- meteen met de nieuwste mode mee te gaan. Een uitgaanspubliek dat voortdurend naar verandering verlangt. Klachten over de teloorgang van de natuur. Het wegvallen van een gemeenschappelijk maatschappijbeeld.

 
Een betekenis die Van der Woud niet claimt, maar die zijn boek zeker heeft is de relativering van een aantal cultuursociologische verschijnselen die we tegenwoordig als kenmerkend voor onze hedendaagse tijd beschouwen. Met die verschijnselen bleken de mensen ruim honderd jaar geleden ook al te worstelen. Menige analyse over hedendaagse welvaartsverschijnselen zoals stress of werkdruk zou aan diepte kunnen winnen door de analyses van Van der Woud erbij te betrekken. Zo nieuw is dat allemaal niet, rond 1900 kampten veel mensen ook al met zenuwziekten.

 
Eindoordeel

In zijn expliciete doelstelling om de cultuur van de massa te beschrijven is Van der Woud glansrijk geslaagd. Dat geldt niet voor zijn terloopse ambitie om te laten zien dat we niet verder komen met studies die de omwenteling niet beschrijven. Daar blijft de lezer vooral met vragen zitten. Met zijn onbedoelde relativering van veel van onze hedendaagse problemen heeft de auteur een waardevolle dimensie toegevoegd.

Alles overziend had hij dit waardevolle boek beter de volgende ambitie kunnen meegeven. “Ik beschrijf voor u de cultuur van de massa, want die blijkt in de geschiedschrijving een omissie. Daarmee laat ik tevens zien hoe onze voorouders ook al worstelden met problemen waarvan wij denken dat ze uniek zijn voor onze tijd.”


Paul Strijp, 24 juli 2015

 



[1] Zie pagina 230.
[2] Zie pagina 238 bij Van der Woud. Hij doelt op de studies van Jan Romein Op het breukvlak van twee eeuwen (1967) en Philip Blom The Vertigo Years. Change and Culture in the West, 1900 – 1914 (2008).
[3] Zie pagina 242.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten