Translate

dinsdag 7 mei 2019

Briefwisseling Joseph Roth en Stefan Zweig in 'Elke vriendschap met mij is verderfelijk' getuigt van onvoorwaardelijke vriendschap met donker randje


BOEK
Joseph Roth en Stefan Zweig  Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927 - 1938. privé-domein 300. Vertaald door Els Snick. Met een nawoord van Heinz Lunzer. Uitgeverij De Arbeiderspers. Amsterdam - Antwerpen, 2018.


Eigenlijk was hun vriendschap onmogelijk. Immers, de afhankelijkheid die Joseph Roth door zijn financiële problemen van Stefan Zweig had, zorgde voor een grote ongelijkwaardigheid. En op hetzelfde moment was hun vriendschap ook weer onvoorwaardelijk. De briefwisseling tussen beide auteurs stoelt op deze paradoxale spanning. Alcoholproblemen en voortdurende bedelverzoeken van Roth, soms harde wederzijdse oordelen, een fysieke afstand en een fundamenteel verschil in opvatting over de gewenste protestvorm tegen het opkomende nationaalsocialisme in Duitsland: al deze factoren belemmerden die vriendschap in het geheel niet. Dat neemt niet weg dat Zweig buiten de aan Roth gerichte brieven om, ook blijk geeft van een zekere minachting voor zijn vriend. Daarmee kent hun relatie ook een verborgen en donker randje.







Over beide auteurs

Stefan Zweig (1881 - 1942) was van joodse afkomst. Hij werd in 1881 in Wenen geboren in een welgesteld gezin als zoon van een uit Moravië afkomstige vader en een moeder uit Ancona. Zweig studeerde Germanistiek, Romaanse kunst en filosofie. Reeds tijdens zijn studententijd gaf hij gedichten uit, maar zijn grootste roem als schrijver verwierf hij met zijn novellen. In de jaren twintig van de vorige eeuw gold Zweig als een van de meest succesvolle Duitstalige schrijvers. Werken zoals zijn autobiografie De wereld van gisteren (1944), Jeremias (1917) en Sternstunden der Menschheit (1927) werden zeer veel gelezen. In 1920 trouwde hij met Friderike von Winternitz, van wie hij in 1938 scheidde. Een jaar later hertrouwde hij met Elisabet Charlotte "Lotte" Altmann. Samen met haar pleegde hij in 1942 in Brazilië zelfmoord. Zie ook:

https://boekbesprekingenpaulstrijp.blogspot.com/2018/11/de-wereld-van-gisteren-van-stefan-zweig.html

Joseph Roth (1894 - 1939) werd geboren in het Joodse stadje Brody in het oosten van Galicië. Zijn jeugd kenmerkte zich door een beschermde, liefdevolle opvoeding van zijn alleenstaande moeder en door een succesvolle middelbare schoolperiode. Roth slaagde cum laude voor het gymnasium. Na zijn terugkeer uit militaire dienst toonde hij zich zeer actief als kritisch journalist. Met name door zijn publicaties voor de Frankfurter Zeitung verwierf hij in de jaren twintig grote bekendheid.

Welke factoren zorgden dan toch voor een leven vol kommer en kwel? Een zwervend bestaan van hotel naar hotel, een te grote vrijgevigheid met alle financiële problemen van dien, de ziekte van zijn vrouw en zijn alcoholisme. Vreemd genoeg leden de kwaliteit en de productiviteit van zijn werk als journalist en romancier daar niet onder. Zijn beroemdste boek was Radzetskymarsch (1932), een maatschappijkritische roman over de laatste jaren van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Roth stierf in armoede en zeer slechte gezondheid. (Bron voor biografische gegevens Joseph Roth: nawoord door Heinz Lunzer, pagina's 373 - 377).



Roth over Zweig


De briefwisseling tussen beiden is ruim zes jaar gaande als Joseph Roth zich plots assertief toont. Waar de correspondentie tot dat moment zich voornamelijk kenmerkte door een litanie over zijn gezondheids- en financiële problemen en door de welwillende reactie van Zweig daarop, staat Roth nu op en laat voor het eerst een fel protest horen tegen Zweig.
"Alles komt doordat u zo lang aarzelt. (…) U dreigt uw morele krediet te verliezen in de wereld en in het Derde Rijk niets te winnen. (…) Ik begrijp uw houding niet (…) u moet ofwel breken met het Derde Rijk, ofwel met mij." (pp.119 - 120)
Sic! De spanning doet zijn intrede in hun vriendschap. Roth mag dan onophoudelijk bij Zweig aankloppen voor financiële bijstand, hij deinst er niet voor terug om zijn vriend onomwonden de waarheid te vertellen. Au fond spitst zijn kritiek op Zweig zich op de volgende punten toe.

Allereerst verwijt Roth hem een naïef optimisme. Zweig is in zijn visie een romanticus. Hij ziet het slechte niet, maar leeft van het geloof en van de goedheid. Onder 'het slechte' verstaat Roth het geheel aan politieke ontwikkelingen in Duitsland in het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw en meer in het bijzonder de opkomst van het nationaalsocialisme. Voor zijn gevoel zou Zweig zich daar veel openlijker en explicieter tegen moeten uitspreken.
"Ik vrees dat u nog niet helemaal beseft wat er gebeurt. U zoekt nog overal naar oplossingen. (…) Het woord is gestorven (…) Het woord heeft geen enkele betekenis meer (…) Er bestaat geen 'publieke opinie' meer. (…) Liever had ik dat u zich met het hele gewicht van uw naam in de strijd werpt." (pp. 98, 114, 120)

Daarnaast vindt Roth Zweig een allemansvriend.
"U hebt naar mijn smaak altijd te veel vrienden gehad. (…) Het kan alleen maar goed voor u zijn als u een paar vrienden verliest. (…) Argeloos (…) gaat u met Jan en alleman te vriendschappelijk om." (pp. 125, 205)

Achter deze kritiek gaat pijn schuil. De pijn die Roth ervaart als hij te weinig aandacht van Zweig krijgt. Waarom heeft hij voor al die anderen wel tijd en voor mij niet? Niet zelden begint een brief van Roth met een verwijt in deze sfeer aan het adres van Zweig.


Zweig over Roth

Omgekeerd neemt Zweig evenmin een blad voor de mond. Ook hij spaart zijn vriend niet. Zijn kritiek is meestal in diplomatieke en weloverwogen termen verpakt. Maar niet altijd. Zoals één van die keren dat zijn toorn zich richt op het bovenmatig alcoholgebruik van Roth.
"U moet stoppen met zuipen (…)" (p. 168)
In algemene zin probeert de uitgebalanceerde Zweig Roth adviezen te geven voor meer evenwicht in zijn leven en voor een vermindering van zijn prikkelbaarheid.
"Reageert u toch alstublieft vooral niet altijd zo ongeduldig. (…) U moet zo rustig mogelijk proberen te blijven (…) u moet al uw krachten sparen voor uw werk (…) Waarom, waarom toch bent u meteen gekrenkt?" (pp. 167, 280, 330).

En toch: onvoorwaardelijke vriendschap

De prachtige paradox van deze briefwisseling schuilt in het feit dat de fundamentele ongelijkwaardigheid tussen beide auteurs, vooral ingegeven door het financiële beroep dat Roth onophoudelijk op Zweig doet, de vriendschap in het geheel niet belemmert. Menige brief eindigt met een verbitterde toon, direct gevolgd door een hartstochtelijke groet van diepe, bijna eeuwigdurende vriendschappelijke verbondenheid. Zowel van Roth naar Zweig ...
"U kunt me beter meteen laten weten dat u niet langer voor mij wilt zorgen (…) Ik hou veel van u. Ik omarm u." (p. 184)
"Niet kwaad zijn en altijd weten dat ik u liefheb." (p. 262)
"Ik neem het u wel kwalijk - en onze vriendschap zal er niet onder lijden" (p. 316)
… als omgekeerd.
".... u ontsnapt toch niet aan de ongelukkige liefdesrelatie die ik met u heb (…) Roth, vriend, ik weet dat u vreselijke problemen hebt en dat maakt mijn liefde voor u alleen maar groter …" (p. 335)
"… ik voel me gekwetst als dan plotseling een boek verschijnt waar u, mijn vriend, een jaar aan gezwoegd hebt en waar ik niets van weet, als ik de laatste ben die iets verneemt, (…) Heel innig uw oude St. Z." (pp. 340-341)

Waar Roth Zweig om toestemming vraagt om hem een broer te noemen, belooft Zweig hem eeuwige trouw. Hun vriendschap bereikt een hoogtepunt in 1936 als Roth op uitnodiging van Zweig naar Oostende komt. Volgens Zweig kunnen ze elkaar bij het werk ondersteunen en kunnen ze dat beiden gebruiken. Eindelijk lukt het weer een keer om -bij alle ongemak die de fysieke afstand tussen hun beider verblijfplaatsen doorgaans met zich meebrengt- een fysieke ontmoeting te regelen!


Verborgen , donkere laag

Toch lijkt er een verborgen, donkere laag te schuilen in die onvoorwaardelijke en eeuwige vriendschap. Roth realiseert zich dat een vriendschap met hem sporen nalaat bij de ander. De titel van het boek, ontleend aan een zin uit een brief van Roth aan Zweig uit 1932, getuigt daarvan. Vier jaar later stelt Roth dat een vriendschap met hem ".... op zekere dag pijnlijk moet worden".

Die pijn zal Zweig zeker gevoeld hebben. Dat moge voldoende blijken uit de hiervoor aangehaalde citaten. Maar uit de in het boek opgenomen Brieven aan derden (dat wil zeggen: de brieven van Stefan Zweig die niet aan Joseph Roth zijn gericht) blijkt nog iets anders. Ondanks zijn vriendschap moet Zweig ook een zekere minachting voor hem gevoeld hebben. Kwalificaties als ".. zijn dwaasheid is eindeloos", "een krankzinnige met geld", "Je kunt je niet voorstellen hoeveel uren en dagen ik al verspild heb", "een verschrikkelijk en hopeloos geval" en "een sympathieke gek" werpen toch een ander licht op hun relatie. Een licht dat in de briefwisseling tussen hen beiden niet zichtbaar was.



Laatste, prangende vraag

Tot slot. In die zogeheten Brieven aan derden schrijft Friderike Zweig, één jaar vóór haar echtscheiding, aan haar man …
"Hopelijk raakt Roth stilaan minder verbitterd tegenover jou. (….) Zijn grote liefde voor mij speelt natuurlijk mee …." (p. 357)
 Grote liefde van Joseph Roth voor de echtgenote van zijn beste vriend? Wat is dat? Had Heinz Lunzer dit gegeven in zijn nawoord ten minste niet even moeten aanstippen, zo niet nader moeten duiden?


Paul Strijp, 7 mei 2019

Geen opmerkingen:

Een reactie posten