BOEK
Hans Wansink Het land van Beatrix. De eerste geschiedenis
van hedendaags Nederland. 1980 – 2013. Prometheus, Bert Bakker. Amsterdam,
2014.
In vogelvlucht
Eerst maar eens in vogelvlucht door een dikke drie decennia
recente vaderlandse geschiedenis. Wat laat Wansink ons allemaal zien?
In de jaren tachtig
krijgen stress en concurrentie ons leven in hun greep. Prestaties worden
maatgevend, we verzeilen in een meritocratische
samenleving. In 1982 sluiten werkgevers en werknemers het Akkoord van Wassenaar.
Prijscompensatie wordt ingeruild voor arbeidstijdverkorting. Het akkoord is historisch
omdat het een einde maakt aan het ingrijpen door de overheid in de loonontwikkeling.
Premier Lubbers tekent met zijn kabinetten voor de privatisering en de sanering
van onze verzorgingsstaat. Toch kan ook hij niet verhinderen dat de
christendemocratische zuil waar zijn partij het CDA het middelpunt van vormde,
langzaam afbrokkelt. Onze economie verliest haar nationaal karakter.
In het verlengde hiervan laten de jaren negentig veel internationale fusies en overnames zien. Ons
land wordt economisch gedomineerd door zes grote multinationals. Onder de
paarse kabinetten beleven we een hoge economische groei, tezelfdertijd ontstaat er fikse onvrede over
de kwaliteit van de publieke dienstverlening. Met Srebrenica in 1995 beleven we
een ongekend nationaal trauma. Maar voor het overige is er geen wolkje aan de
lucht. De integratie van minderheden beschouwen we volgens Wansink als een kwestie van goede wil. Integratie is
daarmee een vraagstuk dat vooral onder de oppervlakte broeit. Publiekelijk
vraagt vrijwel niemand zich af of onze arbeidsmarkt die integratie wel aan kan.
En dan verandert de wereld voorgoed. Met de aanslagen op de
Twin Towers in 2001 komt de internationale politiek in het teken te staan van voortdurende
angst voor de verspreiding van massavernietigingswapens. Ondertussen beleeft
ons land een kleine revolutie, Nederland lijkt Nederland niet meer. De veenbrand van de jaren negentig met de
latente onvrede over de publieke dienstverlening en de integratie komt in alle
hevigheid aan de oppervlakte. De eerste acht jaren van het eerste decennium
van deze nieuwe eeuw laten een populistische opstand zien, politieke partijen
vormen niet langer een ankerpunt. Met de moord op Fortuyn en Van Gogh krijgen
we er nog twee trauma’s bij. Met een beetje goede wil zou je de massale
verwerping van het referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese
Unie in 2005 ook als trauma kunnen benoemen. Hoewel Wansink laat zien dat juist
Europa met zijn steeds stringentere financiële voorwaarden voor stabiliteit
zorgt in een politiek steeds labieler land, gaapt er op dit punt een levensgrote
kloof tussen het volk en de elite.
Op 15 september 2008 valt de Amerikaanse bank Lehman Brothers
om. Een lange en diepe financiële crisis volgt. De onderlinge afhankelijkheid
van banken in verschillende landen vraagt offers van de bevolking die, zo
schrijft Wansink, niet meer zijn uit te leggen. Toch is er in ons land een
acceptatie van de hoge kosten voor het voorkomen van faillissementen in de
financiële sector. Dat neemt niet weg dat Europa kampt met een existentiële
crisis die voortduurt tot op de dag van vandaag.
Wat is ons land veranderd sinds ik in 1980 mijn ouderlijk
huis verliet! Die veranderingen merk je niet op van dag tot dag, maar bij het
lezen van dit boek denk je: Nederland is een compleet ander land geworden. Bepaald
niet gezelliger. Het boek roept een redelijk beklemmend beeld op. Er zijn ook
zaken die je verrassen, die je raken. Twee wil ik er noemen.
Ons land heeft vrijwel onophoudelijk geworsteld met
ongunstige financiële omstandigheden en als gevolg daarvan met de noodzaak om
vrijwel permanent te bezuinigen. Dat heb ik mij nooit zo gerealiseerd. Alleen
de tweede helft van de jaren negentig kende een periode van ongekende
economische groei. Zelfs toen was een stringent begrotingsbeleid aan de orde. Een
ontspannen financieel klimaat hebben we dus eigenlijk nooit gekend. En wat mij
raakte was dat de Tweede Kamer in 1985 akkoord ging met de bouw van twee nieuwe
kerncentrales. In die Kamer was een rechtse meerderheid van CDA, VVD en de
kleine christelijke partijen maar zeker géén breed draagvlak. Kennelijk durfden
kabinet en Kamer bij een maatschappelijke zo gevoelig onderwerp die
verantwoordelijkheid te nemen. Overigens keerde een jaar later de wal het schip
met de ramp in Tsjernobyl. Die centrales kwamen er niet.
Transformatie en continuïteit
Met dit boek slaagt de auteur er voor mijn gevoel in om een
mooi evenwicht te bereiken tussen enerzijds het internationale perspectief en
anderzijds de soms eeuwenlange nationale historie en traditie. Wansink laat
zien hoe de internationale ontwikkelingen rondom de financiële markten, de
vluchtelingenstromen en de Europese Unie genadeloos een einde maken aan een
aantal diepgewortelde cultuurkenmerken. Zo
komt er een einde aan onze egalitaire cultuur wanneer prestaties eind jaren
tachtig steeds belangrijker worden. Van ons positieve zelfbeeld blijft evenmin
veel over en ook onze tolerantie boet veel aan waarde in. Die veranderingen staan
borg voor wat Wansink die ingrijpende
transformatie noemt.
Maar er is ook continuïteit. De cultuur van overleg en
consensus is niet weggevaagd, we blijven een land van minderheden en daarmee
een land van schikken en plooien. Met subtiele voorbeelden laat Wansink zien
hoe typische cultuurmechanismen in stand zijn gebleven. In de jaren zestig
palmde de elite de antiautoritaire protestbeweging in door haar eigen positie
te relativeren en begrip te tonen. Premier Balkenende deed veertig jaar later hetzelfde
bij de formatie van zijn eerste kabinet. Volgens Wansink accommodeerde hij de
kritiek uit de hoek van de LPF door deze partij mee te laten regeren. Vrij
vertaald: If you can’t beat
them, join them.
In zijn beschrijving van het spanningsveld tussen
transformatie en continuïteit laat Wansink één factor onderbelicht: de
secularisering. Die heeft zich bij ons vele malen sneller voltrokken dan in
andere landen en is daarmee een uiterst belangrijke sociaal-culturele
ontwikkeling. Hij wijdt er nauwelijks één pagina aan in het licht van de afbrokkeling van de
christendemocratische zuil. De invloed van de ontkerkelijking is echter diepgaander
en invloedrijker geweest, ook voor andere politieke partijen en
maatschappelijke stromingen.
Wansink laat verder één levensgrote kans onbenut. Het
interessantste aan zijn boek is een impliciete paradox. Die benoemt hij echter niet
als zodanig. Enerzijds staat Wansink stil bij de internationale waardering
voor ons vermogen om moeilijke kwesties als euthanasie en het drugsbeleid
bespreekbaar te maken. Anderzijds laat hij zien hoe decennia lang een taboe
rustte op de onrust onder witte mensen over het ontstaan van een etnische
onderklasse in de grote steden. In dat verband verwijst Wansink ook naar
Scheffer die stelt dat ons land een lange traditie heeft van
conflictvermijding. De vraag luidt dan: hoe kan dat? Alles bespreekbaar maken
en op hetzelfde moment een groot taboe in stand houden? Wat is hier aan de
hand? Hoe kan deze paradox verklaard worden? Hebben wij in Nederland misschien een impliciete hiërarchie van waarden? De auteur staat er helaas niet bij stil.
Wansink laat nog een andere paradox onbesproken, zij het dat
die niet in zijn boek zelf verborgen zit. Aan het einde stelt de auteur dat
Nederlanders niet lekker in hun vel zitten. Dat is nog maar de vraag. Uit het rapport De sociale staat van Nederland 2013 van het Sociaal en Cultureel
Planbureau blijkt dat meer dan 80% van de Nederlanders zegt gelukkig te zijn.
Daarmee staan we vierde op een lijst van 156 landen. En de tevredenheid met het
leven is het afgelopen decennium, dus tijdens de crisis, gestegen van 7.6 naar
7.8 Hoe hoog moet je scoren om lekker in je vel te zitten? Dat neemt niet weg dat twee derde
van de Nederlanders vindt dat ons land zich in de verkeerde richting
ontwikkelt. Maar die somberheid bestond bij 60% ook al vóór de crisis. Kort en
goed: de paradox bestaat uit de tevredenheid met de eigen persoonlijke situatie
in relatie tot de onvrede over de richting van onze samenleving.
In zijn laatste hoofdstuk bespreekt Wansink een aantal
indicatoren die de kwaliteit van onze toekomstige samenleving bepalen: de
kracht van onze economie, onze identiteit, de prestaties van de overheid, het
vertrouwen in ons politieke systeem en de verwachtingen van hetgeen de staat
ons kan bieden aan bestaanszekerheid. Deze indicatoren geven een diffuus beeld
en wijzen zeker niet eenduidig in één richting. Zo laat hij zien dat de
overheid wel degelijk tot prestaties in staat is gebleken: het aantal aanvragen
voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering is substantieel verminderd en ook immigratie bleek beheersbaar. En nadat de inkt uit de pen
van Wansink in december 2013 was opgedroogd, zijn er opvallend gunstige
rapporten verschenen van het Centraal Planbureau over de Nederlandse
overheidsfinanciën en van het World Economic Forum over de internationale concurrentiekracht
van de Nederlandse economie. Objectief staan we er dus zeker niet beroerd voor, maar misschien is het managen van de verwachtingen van
hetgeen de overheid vermag nog wel de cruciale succesfactor.
Als de afgelopen drie decennia één ding hebben laten zien, is het wel de verwoestende kracht van internationale ontwikkelingen en de snelheid waarmee nationale waarden verdampen. Het zou goed zijn als we ons beraden op de vraag hoe we in het toekomstige internationale geweld een waarde als tolerantie overeind kunnen houden.
Dit is een knap boek!
Als de afgelopen drie decennia één ding hebben laten zien, is het wel de verwoestende kracht van internationale ontwikkelingen en de snelheid waarmee nationale waarden verdampen. Het zou goed zijn als we ons beraden op de vraag hoe we in het toekomstige internationale geweld een waarde als tolerantie overeind kunnen houden.
Dit is een knap boek!
Paul Strijp, 9 juli 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten