BOEK
Jabik Veenbaas De Verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013.
Een portrettengalerij van vijftien vooraanstaande denkers. Denkers die met elkaar het tijdperk van de Verlichting vormden. Een tijdperk dat allerminst eenduidig was, maar juist gekenmerkt werd door ambiguïteit. Enerzijds zelfvertrouwen en zekerheid vanuit de opkomende natuurwetenschappen, anderzijds scepsis, twijfel en verwarring over alles wat niet bewezen was. Die galerij opent Jabik Veenbaas. Hij schuwt daarbij de aanval niet en levert felle kritiek op Jonathan Israel, één van de leidende historici in het debat over de Verlichting.
Over zielen in nood en eenzaamheid
Spinoza zag zichzelf als een zieke met een dodelijke kwaal, volgens Veenbaas was hij een ziel in nood. Hume, die leed aan depressies, voelde een troosteloze eenzaamheid. En Mary Wollstonecraft omschreef het huwelijk als mijn Bastille voor het leven. Zo maar wat voorbeelden. Veenbaas brengt de grote denkers van de Verlichting met al hun angsten en obsessies tot leven. De beklemming die zij gevoeld hebben, maakt zich meester van de lezer. Veenbaas portretteert die denkers als mensen van vlees en bloed. Hij koppelt die existentiële nood aan hun filosofische gedachtengoed en aan hun betekenis voor de geschiedenis.
Felle kritiek op de grote meester
Daarbij gaat hij nogal onverschrokken en kloek te werk. Zonder schroom neemt hij stelling tegen Jonathan Israel. Die maakt zich volgens Veenbaas schuldig aan een grove vorm van historische bluf. Dat is niet niks. Zo zou Israel volgens de auteur Spinoza verantwoordelijk maken voor alles wat de moderne samenleving bij elkaar houdt. En ook zou hij hem atheïsme in de schoenen schuiven, waar Spinoza juist een diep gelovig mens was.
Overigens levert Veenbaas ook impliciete en onuitgesproken kritiek op Israel en die is misschien nog wel veel scherper. In zijn boek De Revolutie van het denken stelt Israel immers dat de spanning tussen de radicale, democratische en de gematigde, anti-democratische Verlichting één van de belangrijkste factoren is geweest voor de koers van de geschiedenis. Aan die tegenstelling wijdt Veenbaas geen woord. Hij zet er een heel ander, eigen perspectief tegenover. Het perspectief van de Verlichting als de transformatie van het dogmatisch rationalisme, de algemene ideeën en de abstracte systeemgeest naar het aardse en zintuiglijke, naar de natuur en de empirische bescheidenheid. In globale termen: het perspectief van de overgang van Descartes, Pascal en Spinoza naar alle overige denkers. Bij die overige denkers differentieert Veenbaas niet tussen radicaal en gematigd. Met zijn eigen perspectief ontmythologiseert hij vervolgens het tijdperk van de Verlichting. Zo rekent hij genadeloos af met de vooronderstelling dat de Verlichting de rede zou verheerlijken. Veenbaas werkt zijn perspectief overtuigend en consistent uit. Dat neemt niet weg dat ik een aantal kanttekeningen wil plaatsen.
Verbinding met andere perioden uit de filosofiegeschiedenis
Ik had het mooi gevonden als Veenbaas de Verlichting had verbonden met andere perioden uit de geschiedenis van de filosofie. Hij schetst wel helder de maatschappelijke, historische, religieuze en wetenschappelijke context van de Verlichting met ontwikkelingen als het protestantisme, de ontdekkingsreizen, de boekdrukkunst en de Renaissance. Maar de transformatie van het abstracte rationalisme naar het aardse en zintuiglijke is in essentie een manifestatie van een eeuwenoude strijd: die tussen de platoonse en de aristotelische traditie. De eerste liep vanaf Parmenides via Plato naar Augustinus en verder naar Descartes; de tweede vanaf Herakleitos via Aristoteles naar Thomas en verder naar de Engelse empiristen. Kant poogde beide tradities te verzoenen, maar na de Verlichting stak de platoonse traditie weer de kop op in de persoon van Hegel, de aristotelische in die van Marx en Comte.
Als vertaler van de werken van Kant is Veenbaas hier natuurlijk als geen ander van op de hoogte. De lezer zonder bredere filosofische context zou bij lezing van het boek van Veenbaas de indruk kunnen krijgen dat de strijd tussen beide stromingen exclusief is voor de Verlichting.
Reikwijdte van de Verlichting
Mijn tweede kanttekening betreft de reikwijdte van het tijdperk. Veenbaas lijkt te kiezen voor een extensief begrip van de Verlichting. Zo stelt hij dat de Romantiek voortvloeit uit en één van de strategieën is van de Verlichting. Ook het conservatisme zou tot de bagage van het tijdperk behoren. De onderbouwing vind ik moeilijk te volgen. Ik mis een scherp afgebakend begrip: wat zijn de wezenskenmerken van de Verlichting en wat hoort er ook vooral niet toe? Nu lijkt elke filosofische ontwikkeling die zich in de tweede helft van de zeventiende en in de achttiende eeuw heeft voorgedaan, tot de Verlichting te behoren. De spanning ebt daardoor ook wat weg. Ik mis de demarcatie.
Verlichting als grondslag voor onze moderne cultuur?
Tot slot. De betekenis van de Verlichting voor het heden. Volgens Veenbaas is de Verlichting het hete hangijzer van onze Westerse cultuur "Een domein, een veld van problemen dat onze cultuur is binnengekomen en nooit meer is weggegaan", aldus de auteur tijdens een presentatie van zijn boek in september van dit jaar. Van de Verlichting hebben we volgens hem vooral de verwarring geërfd.
Voor mijn gevoel kent Veenbaas het tijdperk hier een iets te exclusief karakter toe. De moderne mens heeft zich tot de Verlichting te verhouden, jazeker. Maar dat heeft hij ook te doen tot het christendom en de klassieke Oudheid. Zo stelt het christendom ons voor de vraag hoe om te gaan met zaken als armoede, nederigheid en naastenliefde. Die vraag dient zich te meer aan omdat ons wereldbeeld nog steeds, hoewel ontdaan van symbolen en rituelen, christelijk is. En de klassieke oudheid confronteert ons nog steeds met de deugdethiek van Aristoteles en met vragen over de inrichting van onze democratie.
Veenbaas blijft observator. Dat is zijn kracht. Koeltjes schetst hij de verworvenheden van de Verlichting gedurende de afgelopen twee eeuwen: vrouwenrechten, mensenrechten, scheiding der machten. Daarmee lijkt hij -al dan niet bewust- een wezensvraag te ontlopen. Een vraag die Ad Verbrugge zich wel stelt in zijn zijn Tijd van onbehagen. Die vraag luidt: biedt de Verlichting voldoende grondslag voor de worstelingen van onze moderne cultuur? Een vraag die Verbrugge ontkennend beantwoordt. Het is gissen naar het antwoord van Veenbaas. Wel laat hij een zekere sympathie voor het conservatisme doorschemeren.
Ik hoop dat Veenbaas ook nog eens een beschouwing wijdt aan die vraag van Verbrugge.
Paul Strijp
Diemen, 26 oktober 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten