BOEK
Marcel van Engelen. De stad. Het verhaal van AMSTERDAM van 1980 tot vandaag. De Bezige Bij, vijfde druk. Amsterdam, juli 2024.
Eén droog zinnetje, bijna aan het einde van het boek. Een zin waarin het succes en de tragiek van de stad Amsterdam besloten liggen. Die zin luidt: de vrije markt heeft Amsterdam veel gebracht, maar uiteindelijk is de stad de vrije krachten niet meer de baas. Waardoor diezelfde stad nu met de gebakken peren zit. Een groeiende sociale ongelijkheid, nauwelijks grip op de woningmarkt, een middenklasse die de stad is uitgejaagd, een niet meer te beheersen toerisme en veel inwoners die komen en net zo makkelijk ook weer vertrekken. Wat erger is, er is geen begin van een idee hoe die privatisering gekeerd moet worden. Van Engelen heeft de ruimtelijke en sociale ontwikkelingen gedurende de laatste zes decennia, dus al ruim vóór het door hem gemarkeerde jaartal 1980, meesterlijk beschreven.
omslag voorzijde boek
Van een crisis door malaise naar een crisis door succes
Eind jaren zeventig, medio jaren tachtig lag Amsterdam er beroerd bij. Drugshoofdstad, honderdduizenden die de stad verlieten zonder dat er jongeren of migranten voor terugkwamen, het einde van de industriële economie zonder dat er al een sterke dienstverlenende sector tegenover stond, op grote schaal achterstallig fysiek onderhoud en gekraakte woningen, Amsterdammers die zich niet meer thuis voelden in hun eigen stad.
Een kleine vijftig jaar later zit Amsterdam opnieuw in een crisis. Nu niet door malaise, maar door een ongekend economisch succes. De stad dreigt daaraan ten onder te gaan. Er dient zich een volgende golf aan van mensen die Amsterdam verlaten. Soms gewild, maar veel vaker ongewild. Eenvoudigweg omdat de stad onbetaalbaar en daardoor ontoegankelijk is geworden.
Tussen die crisis van nu en die van toen liggen diverse episoden. Van Engelen laat deze chronologisch de revue passeren. De buurten van Amsterdam komen daarbij aan bod, voor zover zij in een zekere periode een bepalende ontwikkeling hebben doorgemaakt. Daarbij staan de gemeente, inwoners en marktpartijen telkens in verschillende verhoudingen tot elkaar. Soms werkten zij samen, soms was er sprake van een ware machtsstrijd.
Welke episoden onderscheidt Van Engelen?
De Twintigjarige Stadsoorlog
Allereerst een periode die ruim vóór de crisis van eind jaren zeventig, medio jaren tachtig begon. Zeg maar de periode die als een aanloop die crisis heeft ingeluid. Door de auteur origineel omschreven als de Twintigjarige Stadsoorlog. Een oorlog die gevoerd werd tussen activistische partijen met een bepaald ideaal voor de stad -Van Engelen noemt dat een romantische blik- en de gemeente.
Die partijen waren achtereenvolgens de Provo-beweging in de jaren zestig, gevolgd door de bewoners van de Dapperbuurt. Die laatsten eisten begin jaren zeventig inspraak bij de plannen van de gemeente. En wisten uiteindelijk de sloop van hun buurt tegen te houden. De oorlog werd voortgezet door de bewoners van de Nieuwmarkt. Die waren door die van de Dapperbuurt geïnspireerd en zorgden ervoor dat hun buurt een woonbuurt bleef en geen zakencentrum werd. En tot slot de krakersbeweging. Die streed aanvankelijk tegen de individuele woningnood. En groeide uit tot een brede tegenbeweging die zich óók verzette tegen apartheid en milieuvervuiling. De krakersbeweging doofde begin jaren tachtig uit door een interne strijd tussen voor- en tegenstanders van het gebruik van geweld.
Tijdens deze oorlog waren de gemeente en bewoners aan elkaar gewaagd. Bewoners hebben de gemeente meermalen gecorrigeerd. Dat gebeurde bepaald niet altijd zachtzinnig. De krakersrellen waren soms ware veldslagen met de politie, waarbij de schade tot in de miljoenen kon oplopen. De dominante partijen waren de gemeente en de, in verschillende configuraties opererende, bewoners. De marktpartijen kwamen in het stuk nog niet voor.
Exponenten van de compacte stad
Michael van der Vlis en Jan Schaefer. Deze twee mannen bepaalden tussen 1978 en 1986, de volgende episode bij Van Engelen, wat er in de stad gebeurde. Beiden wethouder, beiden prominent lid van de oppermachtige Partij van de Arbeid, Van der Vlis de strateeg en Schaefer de Macher. Niks meer slopen en dan nieuwbouw. In plaats daarvan behoud en herstel van en bouwen voor de buurt. Daarmee introduceerden zij een nieuw ruimtelijk concept, dat van de compacte stad. Dat had tot doel om een einde te maken aan de overloop van Amsterdammers naar steden zoals Purmerend en Almere. Steeds meer bezit kwam in handen van de corporaties, Van der Vlis en Schaefer hadden de marktpartijen niet nodig.
Amsterdam lag er bij het vertrek van Schaefer in 1986 beter bij dan bij zijn aantreden in 1978, stelt Van Engelen. In totaal zijn er in zijn bestuurlijke periode bijna 40.000 woningen gebouwd. Ongekende aantallen, kom daar vandaag de dag nog eens om. Niet alleen die aantallen markeerden het einde van een periode. Er gebeurde nog iets anders. Na 1985 ging Amsterdam weer groeien na een historische daling van het inwonertal. Van 872.000 in 1959 naar 675.000 in 1985. Met name de grote aantallen migranten en Marokkaanse gezinnen in het bijzonder, keerden deze trend.
De gemeente helpt de yuppen een handje
Van Engelen vervolgt zijn betoog verrassend met de opkomst van een café-imperium, dat van de Carels-en in de Pijp. Symbool voor de opwaartse beweging die Amsterdam halverwege de jaren tachtig doormaakte. Deze werd niet alleen in gang gezet door een groeiend aantal jongeren die wel van een nachtje doorzakken hielden. Andere factoren waren het ontstaan van een nieuwe economie aan de Zuidas en een afname van het aantal verslaafden en van de kleine criminaliteit. En last but not least, het ontstaan van nieuwe relaties die het gemeentebestuur met het bedrijfsleven aanging.
Twee gebieden springen hierbij in het oog. Allereerst de Pijp. Een gebied dat zich spiegelde aan de Jordaan. En in hoog tempo ver-yupte. De Pijp werd een buurt voor inwoners die bereid en in staat waren om veel geld te betalen voor hun woongenot. De gemeente stond erbij, likte haar vingers erbij af en ondersteunde dit proces, daarbij geholpen door de landelijk ingezette liberalisatie van het huurbeleid, maar al te graag.
Daarnaast trok de Zuidelijke IJ-oever de aandacht. Deze legde het af tegen de Zuidas. Waarom? Omdat de bankiers van de ABN uiteindelijk toch geen zin hadden om zich te vestigen op de door de gemeente bedachte locatie langs het water. Een ultiem symbool van de definitieve doorbraak van de marktpartijen als dominante machtsfactor in het ruimtelijk beleid van Amsterdam. Na het vertrek van Schaefer en Van der Vlist hebben die daar een kleine vijftien jaar voor nodig gehad. Maar vanaf dat moment was de marktsector niet meer van het toneel te verdrijven.
foto auteur, flap binnenzijde aan achterkant boek
Mengen, gezinnen die blijven en een diffuus publiek belang
In het jaar 1998 breekt een volgende episode aan. Die wordt ingeluid door wethouder Genet. Zijn beleid had drie speerpunten. Allereerst de menging van buurten. Lees: méér koopkrachtige inwoners. Toen nog met de beste bedoelingen om de kwaliteit en leefbaarheid van de stad te vergroten. Later bleek dit speerpunt de aanjager voor het verdrijven van de middenklasse uit de stad. Zijn tweede en derde speerpunt betroffen 'meer koopwoningen', respectievelijk 'meer ruimte voor de markt'.
Diezelfde marktpartijen sprongen meteen in dat gat en hadden ondertussen hun oog laten vallen op het Oostelijk Havengebied. Aanvankelijk een groot desolaat gebied na het wegvallen van de scheepvaart in dit deel van de stad. Maar de markt wist wel raad met het tweede speerpunt van Genet. En dus sleet zij de koopwoningen hier massaal aan hoogopgeleide gezinnen. Een nieuw kantelpunt in de geschiedenis van de stad diende zich aan, gezinnen die bleven. De woningen kwamen in dit gebied bijna volledig in handen van particulieren.
Er gebeurde nog iets opmerkelijks. Neutraal geformuleerd zou je kunnen zeggen dat Amsterdam haar eigen rol opnieuw definieerde. De gemeente ging zelf ontwikkelen. Dat betekende zelf plannen maken, dus zelf grond uitgeven voor bedrijven en tijdelijke contracten aanbieden. Maar ook zelf investeren met gebruikmaking van de inkomsten uit de erfpacht. Nou, dat heeft de gemeente Amsterdam geweten. Op de Zuidas lieten de marktpartijen haar alle hoeken van de kamer zien. De markt bepaalde wat er gebeurde. De positie van de gemeente Amsterdam was niet sterk, mede omdat zij een diffuus publiek belang behartigde. Enerzijds vroeg zij als een echte ontwikkelaar torenhoge grondprijzen. Anderzijds wilde zij ook dolgraag de diversiteit aan de Zuidas vergroten. Welnu, daar had de markt helemaal geen trek in en dus kwam die diversiteit slechts schoorvoetend van de grond.
Buurt verbeterd, verschillen gebleven, arme mensen verdwenen
Ondertussen voltrok zich in twee andere delen van de stad al langer een parallelle episode. De Bijlmermeer en de Westelijke Tuinsteden kenden veel sociale problemen zoals werkloosheid, schooluitval, armoede en schulden. De samenstelling van de bevolking veranderde hier snel en fors. De tuinsteden moesten gezinnen van voormalige gastarbeiders huisvesten, terwijl de Bijlmermeer, tja de Bijlmermeer.... maar niet populair wilde worden onder de Amsterdammers. Behalve dan bij de Surinaamse migranten. Dat leidde tot een situatie eind jaren negentig waarin meer dan 80% van de bewoners een migratie-achtergrond had. In het begin van die jaren had de gemeente dan ook al het ingrijpende besluit genomen om meer dan de helft van de woningen in de Bijlmer te slopen. Méér dan de helft, sic!
En ook hier was 'menging' het centrale doel. De komst van meer welvarende bewoners zou de concentratie van achterstanden verminderen. De Westelijke Tuinsteden volgden dezelfde route. Het resultaat volgens Van Engelen? Beide gebieden zijn aanzienlijk verbeterd. Niet in de laatste plaats door economisch welvarende nieuwkomers, vaak bestaande uit hoogopgeleide kinderen van Turkse en Marokkaanse migranten. Maar de auteur plaatst wel kanttekeningen bij dit succes. De minder vermogende inwoners zijn door deze transformatie de stad uitgedrukt, het aandeel sociale huurwoningen is immers aanzienlijk gedaald. En voor de bewoners die konden blijven geldt dat de verschillen en de achterstanden niet zijn verdwenen. Zowel in de buurten zelf als ook in relatie tot het gebied binnen de stadsring.
Van Engelen permitteert zich in dit kader een uitstapje naar het, ook landelijk gevoerde, debat of stedelijke vernieuwing wel zin heeft. Dat is erg mager en bestaat eigenlijk alleen uit een verwijzing naar een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Daar is veel meer over te zeggen. Dat uitstapje had hij dan ook beter niet kunnen maken. Of hij had er een heel hoofdstuk met internationale literatuur aan moeten wijden. Eigenlijk mijn enige kritiek op het boek.
Remmen gaan los
En dan, zo'n beetje vanaf 2010, dan breekt de laatste episode aan. Alle remmen gaan los. Amsterdam wordt een stad van en voor witte, jonge en hoogopgeleide mensen. De creatieve klasse wordt door de gemeente doodgeknuffeld. De levendigheid van de binnenstad, vaak aangeduid als gentrificatie, rolt zich uit over de andere delen van de stad. Zelfs over Noord, een deel van de stad waar van oudsher een sterk gevoel van achterstelling en minderwaardigheid heerst.
In Noord herleven de tijden van de Dapperbuurt. Bewoners tekenen massaal protest aan. Nu niet tegen de dreigende sloop, maar tegen de verdichting en de sociale ongelijkheid. Maar er is één verschil met de jaren van de stadsvernieuwing. Toen had de gemeente het voor het zeggen, nu staat zij erbij en kijkt ernaar. Ondertussen denderen de marktpartijen vrolijk door. En bestaat de bevolkingsgroei voor 100% uit buitenlandse migratie, wordt Amsterdam overspoeld door toeristen, verblijven nieuwkomers steeds korter in de stad en is Amsterdam dus feitelijk al een doorgangshuis geworden.
Afdronk
Van Engelen heeft met dit boek niet alleen een meesterwerk afgeleverd maar ook de noodklok geluid. Amsterdam hangt in de touwen, heeft zich overgeleverd aan de commerciële krachten. Van oudsher beschikt de stad over veerkracht. Niet voor niets kroop zij halverwege de jaren tachtig sneller dan andere steden die met vergelijkbare problemen kampten, uit het dal. De vraag is of zij die kracht ook nu weer weet te genereren.
Van Engelen reikt daarvoor geen handelingsperspectief aan, maar heeft de sense of urgency gecreëerd. Fijntjes doet hij nog iets anders. Hij waarschuwt voor een bestuurlijk al te eigenzinnig Amsterdam. Een Amsterdam dat zich onvoldoende bewust is van haar afhankelijkheid van derden. En juist daarin schuilt de achilleshiel. Want afhankelijkheid van derden is niet iets wat van nature bij een metropool hoort. Terwijl juist dat besef juist nu hard nodig is.
Om de huidige problemen te pareren zal Amsterdam allereerst een publiek debat moeten voeren. Welke stad willen wij worden? En vervolgens zal zij haar partners uitgekiend moeten selecteren.
Paul Strijp, 29 december 2024
Dag Paul,
BeantwoordenVerwijderenDank je voor je verhaal. Kan ik goed volgen. Maar je laat een belangrijk aspect onbesproken. In de jaren ‘80 was het de Volkshuisvesting die de stad gered heeft. Betaalbare goede woningbouw, voor de mensen in de bestaande stad. Daarmee heeft Schaefer de stad gered.
Die erfenis is inderdaad in het neo-liberale Amsterdam van einde 20e eeuw/ begin 21e eeuw verkwanseld. En daar zitten we nu dus mee..
Dank voor je reactie!
BeantwoordenVerwijderen