Translate

maandag 30 december 2024

Interessante bespiegelingen kunnen niet verhullen dat Tom van der Meer in 'Waardenloze politiek' een deus ex machina aandraagt voor de problemen die hij signaleert


BOEK

Tom van der Meer. Waardenloze politiek. Hoe de Nederlandse politiek de kunst van het conflict verloor. Querido Facto. Amsterdam - Antwerpen, 2024. Eerste, tweede (e-boek) en derde druk.


Voor Hongaarse toestanden hoeven we in Nederland volgens de auteur niet bang te zijn. Ons kiesstelsel voorkomt dat één minderheid op democratische wijze de meerderheidsmacht verkrijgt. Ook voor het overige toont hij zich overwegend optimistisch. De democratie in Nederland functioneert veel beter dan we zelf vaak denken. Dat neemt niet weg dat Van der Meer wel degelijk zorgen heeft. De belangrijkste betreffen de crisis van de politieke middenpartijen. Die zijn niet meer in staat om 'politiek ruzie' te maken. Van der Meer richt zich na een eerder boek uit 2017 nogmaals tot die partijen. Maar dit nieuwe pleidooi is niet overtuigend. Gedragsverandering zou de oplossing voor de problemen moeten zijn. Maar die route werkt hij in het geheel niet uit, die verschijnt als een deus ex machina in zijn laatste hoofdstuk. Dat neemt niet weg dat zijn boek zeer lezenswaardig is. En door de afrekening met tal van vooroordelen ervoor zorgt dat je anders naar de hedendaagse politiek gaat kijken.






Over de auteur en zijn oeuvre

Tom van der Meer, geboren in 1980, is als hoogleraar politicologie verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar de wisselwerking tussen burgers en de politiek en richt zich op thema's zoals kiesgedrag, politiek vertrouwen, politieke partijen en kiesstelsels. In 2017 publiceerde hij het boek Niet de kiezer is gek. Daarmee won Van der Meer de Prinsjesboekenprijs voor het beste politieke boek van dat jaar.

De overeenkomst tussen dat en het hieronder te bespreken boek is de optimistische grondtoon. In beide werken stelt Van der Meer dat de democratie in Nederland uitstekend functioneert, dat het vertrouwen in die democratie groot is en dat de kiezer in ons land is gaan doen wat van hem of haar gevraagd wordt: kiezen. Dat neemt niet weg dat hij in 2017 al een waarschuwing in petto had. Het politieke midden bewandelde volgens hem een doodlopende weg. Door zonder enige profileringsdrang deel te nemen aan diverse meerderheidscoalities. In Waardenloze politiek neemt Van der Meer de politieke ontwikkelingen van de laatste zeven jaar onder de loep. Wat is er sindsdien gebeurd?


Niets geleerd

Van der Meer bouwt zijn boek op volgens het klassieke schema voor het houden van presentaties: tell them what you gonna tell them, tell them, tell them what you've told them. Het voordeel van deze opbouw-in-drieën is dat de kernboodschap er eindeloos in gesleten wordt, het nadeel is dat je je als lezer regelmatig afvraagt hoe vaak je iets nu al  gelezen hebt.

En om dan maar meteen met zijn kernboodschap te beginnen. Welnu, het politieke midden heeft volgens Van der Meer niets geleerd van zijn waarschuwing uit 2017. Zij is die doodlopende weg doodleuk blijven bewandelen. Met als gevolg dat het politieke midden verder is verzwakt, de versplintering van de politiek heeft doorgezet en het moeilijk is om nieuwe alternatieven te bieden. Toch zit de auteur niet bij de pakken neer, hij doet met dit boek een nieuwe poging om de middenpartijen en daarmee de democratie de weg te wijzen.


Futloze politiek

Het voordeel van de opbouw van zijn boek is dat zijn eerste hoofdstuk samenvattend van aard is en meteen de gehele verhaallijn omvat. Die luidt als volgt.

Elf jaar lang, van 2012 tot 2023, heeft Nederland brede middencoalities gehad. Dat wil zeggen coalities die gevormd werden door het CDA, de CU, D66, de PvdA en de VVD. Partijen aan de flanken werden zorgvuldig buitengesloten. Ons land is hierdoor politiek alternatiefloos, je zou bijna zeggen futloos, geworden. Er sloop namelijk een grondtoon van onvermijdelijkheid in de politiek, een sfeer van we moeten wel, als politiek hebben we niets te kiezen. Uitspraken van rechters, adviezen van commissies en internationale verdragen werden leidend. Het beleid werd -wat Van der Meer noemt- technocratisch.

Dit mechanisme stortte de middenpartijen in een crisis. Waarom? Omdat zij onderling uitwisselbaar werden. Deze partijen waren vooral bezig om zich aantrekkelijk te maken voor een zo breed mogelijke achterban. En hielden hun onderliggende waarden, datgene waar ze echt voor staan, voor de kiezer verborgen. Zo ze die waarden al hadden. De kiezer op zijn beurt zocht zijn heil bij de BBB, NSC en de PVV. Deze crisis van de middenpartijen zet volgens de auteur ook meteen  de democratie als geheel onder druk. Hoewel hij deze relatie tussen middenpartijen en democratie maar mondjesmaat uitwerkt, schieten we naar zijn mening op drie punten tekort. Namelijk leiderschap, het scherp neerzetten van de inhoud van het conflict en het vermogen om het conflict in de politieke arena te agenderen.

In de rest van het boek werkt Van der Meer deze verhaallijn uit. Drie zaken vallen daarbij op.




foto auteur aan achterzijde boek


Naar het rijk der fabelen

Allereerst dat Van der Meer afrekent met allerhande vooroordelen. Waardoor je toch anders gaat kijken naar de alledaagse politiek die ons via de media wordt voorgeschoteld. Dat is een verfrissende ervaring.

Zo verwijst hij de opvatting dat er in ons land een crisis in het vertrouwen in de politiek zou bestaan, naar het rijk der fabelen. Niet waar, zegt hij, dat vertrouwen is in ons land juist veel hoger dan in andere landen. Ook de steun voor de democratie en de rechtsstaat is in Nederland nog altijd torenhoog. Onze maatschappij is dus géén low trust society. Waar we wel mee kampen, is een betrouwbaarheidscrisis. We hebben, zeker de laatste jaren, te veel schandalen gehad. De toeslagenaffaire voorop.

Hoe kan dat allemaal? Welke mechanismen zorgen, tegen alle verwachtingen in, voor dit positieve beeld? Van der Meer wijst op twee factoren. 

Allereerst de -wat hij noemt- Dutchification. Dat is een mechanisme waarbij onze democratie nogal grillig en zichtbaar kan reageren. Op de toenemende wisselingen in verkiezingsuitslagen bijvoorbeeld. Of op de versplintering van het politieke landschap of de opkomst van nieuwe partijen. Door ons radicaal evenredige stelsel manifesteren dergelijke veranderingen zich bij ons eerder en harder dan in andere westerse parlementaire democratieën. Terwijl ze juist een indicator vormen van een levendige en veerkrachtige democratie.

Daar komt bij -en dat is de tweede factor waar Van der Meer op wijst- dat Nederland traditioneel goed is in het kanaliseren, je zou ook mogen zeggen het 'inkapselen', van politiek wantrouwen. Partijen van ontevreden kiezers worden snel opgenomen in de regering. Ook dat vindt Van der Meer een positieve eigenschap van de democratie in ons land. 


Paradoxen, paradoxen

Van der Meer grossiert in paradoxen, dat is het tweede dat opvalt. Ook hierdoor rekent hij af met vooroordelen. Zijn tweede hoofdstuk is er geheel aan gewijd. En dwars door het boek blijken er nog meer paradoxen te bestaan. Wat zijn voor mij de meest intrigerende?

Kiezers zijn tegenwoordig niet meer trouw aan hun partij, maar aan hun blok. Daarvan hebben we er tegenwoordig drie. Een links blok bestaande uit de PvdA, Groen Links, de SP en de Partij voor de Dieren, een centrumrechts van de VVD en het CDA en een radicaal-rechts blok van PVV en Forum voor Democratie. Binnen deze blokken vinden de meeste politieke verschuivingen plaats, maar de blokken als zodanig blijven relatief stabiel en coherent. Je zou verwachten dat het verval van een aantal dragende partijen van deze blokken, zoals het CDA en de PvdA, afbreuk aan die stabiliteit zou doen. Dat is dus niet het geval.

Buitengewoon interessant is de paradox dat een laag vertrouwen in de politiek niet op voorhand slecht is voor de democratie. Dat vertrouwen reageert volgens Van der Meer namelijk op de betrouwbaarheid van overheid en politiek. Als die betrouwbaarheid door wanprestaties ondermaats is, zegt dat nog niks over de kwaliteit van de democratie. Laat staan over een voorkeur van burgers voor autoritair leiderschap. 

Van der Meer heeft ook nog een politiek-tactische paradox 'in de aanbieding'. Als politieke partij is het hoogst onverstandig om campagne te voeren op een issue waarvan een andere partij 'de eigenaar' is. Zoals het CDA ooit deed door zich op het VVD-thema 'veiligheid' te profileren. Dat hebben ze geweten, van het verlies aan kiezers liggen de christen-democraten bij wijze van spreken nu nog wakker.

En last but not least. In gevestigde democratieën in West-Europa heeft coalitiedeelname van radicale en populistische partijen juist niet tot een democratische achteruitgang geleid. Daarvoor ontbreekt eenvoudigweg empirisch bewijs. Dat risico van democratische verslechtering bestaat volgens Van der Meer wel in jonge democratieën.  


Geen angst voor Hongaarse toestanden

Verder valt op dat Van der Meer een rotsvast geloof heeft dat er in ons land nooit Hongaarse toestanden zullen optreden. Dus géén bewegingen waarbij een minderheidspartij het langs democratische weg voor het zeggen krijgt. Daar staat ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging volgens hem garant voor. Inclusief de geruststellende wetenschap dat Nederland een coalitieland is. Partijen zijn doordrongen van de noodzaak om samen te werken.

Dat neemt niet weg dat hij in ons land wel zorgwekkende signalen waarneemt. Niet zo heftig, maar toch een sluimerend proces van intimidatie en bedreiging waarin de media, de rechtspraak en de wetenschap 'gradueel' worden uitgeschakeld. Juist de instituties die garant moeten staan voor de checks and balances. Daarmee slaat hij een interessante brug naar de actuele politieke situatie in ons land.


Kabinet-Schoof 

Van der Meer heeft dit boek geschreven na de landelijke verkiezingen van november 2023 en vóór de vorming van het kabinet-Schoof. Daarmee biedt 'Waardenloze politiek' interessante kijkwijzers voor de beoordeling van de actuele politieke situatie in ons land. En ook dan vallen weer drie zaken op.

De eerste kijkwijzer voert naar onze dragende democratische instituties, de instituties die voor de noodzakelijke tegenkrachten zorgen. Die staan onder druk, volgens Van der Meer. Het Hoofdlijnenakkoord en het later uitgebrachte Regeerprogramma van het kabinet-Schoof bevestigen dat. Er wordt substantieel bezuinigd op de media, de wetenschap en de rechtspraak. Inherent daaraan is het voornemen om een onderzoek naar een nieuw kiesstelsel te starten. Dat klinkt onheilspellend, want als we Van der Meer mogen geloven kan ons huidige stelsel niet veel beter. Alle hens aan dek dus. 

Interessant is ook de actuele tegenstelling tussen economie en cultuur. Voor Van der Meer de twee superconflicten in de Nederlandse politiek. Economie staat daarbij voor herverdeling, werkgelegenheid en economische groei. Cultuur voor nationalisme, identiteit en soevereiniteit. Kort gezegd: links omarmt doorgaans het economische, rechts het culturele perspectief. De Volkskrant duidde de aangekondigde btw-verhoging op culturele diensten als een door rechts gevoerde strijd. Hoewel deze verhoging politiek inmiddels van de baan is, geeft deze strijd aan hoezeer die twee conflicten op dit moment nog aan de orde zijn.

De zeer moeizame start van het kabinet-Schoof kon Van der Meer bij het schrijven van zijn boek niet voorzien. Toch beschikte hij over enige voorzienigheid. De scheur tussen centrum- en radicaal-rechts is lastiger dan ooit te managen, zo schrijft hij aan het einde van zijn boek. Dat lijkt, met het oog op die start, een understatement.


The proof of the pudding

De impliciete belofte van Van der Meer was om na zijn boek uit 2017 een nieuwe poging te doen om de middenpartijen en daarmee de democratie als geheel, de weg te wijzen. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre hij in die poging geslaagd is. Dat is, hoe lezenswaardig en interessant het boek ook is, niet het geval. Zijn voorgestelde oplossingsrichting blijft onuitgewerkt en daarmee niet overtuigend.

Eigenlijk onderneemt hij die poging pas in zijn laatste hoofdstuk. Daar poneert hij nog maar eens de kernvraag. Hoe moet het broodnodige conflict nu worden vormgegeven? Een compromis is volgens hem op zichzelf niet problematisch, wel een compromis waar geen waardenstrijd aan vooraf is gegaan. Hij breekt dan ook een lans voor een cultuurverandering. Vervolgens lanceert hij een vijftal institutionele ideeën, knoppen, voor het aanjagen van die strijd. Variërend van een ander kiesstelsel tot een gekozen minister-president. Om bij elke knop enigszins teleurgesteld te concluderen dat deze de oplossing ook niet biedt.

Dan gooit hij het over een andere boeg. Het spel zal anders gespeeld moeten worden. Om even later weer te concluderen dat er een gedragsverandering nodig is. Daar laat hij het bij, gedragsverandering dus als een deus ex machina. Hier schiet Van der Meer alle kanten op, hij komt er duidelijk niet uit. Om ons dan maar op zijn Colijns gerust te stellen. We kunnen gerust gaan slapen, zo'n vaart als in Hongarije zal het hier niet lopen. Gelukkig maar.


Al met al

Een buitengewoon interessant boek met een onbevredigend einde. Een boek ook dat veel van de lezer vraagt, de informatiedichtheid is hoog. En vanwege de mager uitgewerkte relatie tussen de crisis van de middenpartijen en die voor de democratie als geheel, bekroop mij soms het gevoel dat ik een advies voor die middenpartijen aan het lezen was.

En nu, aangekomen bij het einde van deze boekbespreking, vraag ik mij af: wat verstaat Van der Meer eigenlijk onder democratie?

Paul Strijp, 30 december 2024



 






 




zondag 29 december 2024

Marcel van Engelen luidt in 'De stad' de noodklok over de staat van Amsterdam en haar toekomst


BOEK

Marcel van Engelen. De stad. Het verhaal van AMSTERDAM van 1980 tot vandaag. De Bezige Bij, vijfde druk. Amsterdam, juli 2024.


Eén droog zinnetje, bijna aan het einde van het boek. Een zin waarin het succes en de tragiek van de stad Amsterdam besloten liggen. Die zin luidt: de vrije markt heeft Amsterdam veel gebracht, maar uiteindelijk is de stad de vrije krachten niet meer de baas. Waardoor diezelfde stad nu met de gebakken peren zit. Een groeiende sociale ongelijkheid, nauwelijks grip op de woningmarkt, een middenklasse die de stad is uitgejaagd, een niet meer te beheersen toerisme en veel inwoners die komen en net zo makkelijk ook weer vertrekken. Wat erger is, er is geen begin van een idee hoe die privatisering gekeerd moet worden. Van Engelen heeft de ruimtelijke en sociale ontwikkelingen gedurende de laatste zes decennia, dus al ruim vóór het door hem gemarkeerde jaartal 1980, meesterlijk beschreven.




omslag voorzijde boek



Van een crisis door malaise naar een crisis door succes

Eind jaren zeventig, medio jaren tachtig lag Amsterdam er beroerd bij. Drugshoofdstad, honderdduizenden die de stad verlieten zonder dat er jongeren of migranten voor terugkwamen, het einde van de industriële economie zonder dat er al een sterke dienstverlenende sector tegenover stond, op grote schaal achterstallig fysiek onderhoud en gekraakte woningen, Amsterdammers die zich niet meer thuis voelden in hun eigen stad.

Een kleine vijftig jaar later zit Amsterdam opnieuw in een crisis. Nu niet door malaise, maar door een ongekend economisch succes. De stad dreigt daaraan ten onder te gaan. Er dient zich een volgende golf aan van mensen die Amsterdam verlaten. Soms gewild, maar veel vaker ongewild. Eenvoudigweg omdat de stad onbetaalbaar en daardoor ontoegankelijk is geworden.

Tussen die crisis van nu en die van toen liggen diverse episoden. Van Engelen laat deze chronologisch de revue passeren. De buurten van Amsterdam komen daarbij aan bod, voor zover zij in een zekere periode een bepalende ontwikkeling hebben doorgemaakt. Daarbij staan de gemeente, inwoners en marktpartijen telkens in verschillende verhoudingen tot elkaar. Soms werkten zij samen, soms was er sprake van een ware machtsstrijd.

Welke episoden onderscheidt Van Engelen?


De Twintigjarige Stadsoorlog

Allereerst een periode die ruim vóór de crisis van eind jaren zeventig, medio jaren tachtig begon. Zeg maar de periode die als een aanloop die crisis heeft ingeluid. Door de auteur origineel omschreven als de Twintigjarige Stadsoorlog. Een oorlog die gevoerd werd tussen  activistische partijen met een bepaald ideaal voor de stad -Van Engelen noemt dat een romantische blik- en de gemeente.

Die partijen waren achtereenvolgens de Provo-beweging in de jaren zestig, gevolgd door de bewoners van de Dapperbuurt. Die laatsten eisten begin jaren zeventig inspraak bij de plannen van de gemeente. En wisten uiteindelijk de sloop van hun buurt tegen te houden. De oorlog werd voortgezet door de bewoners van de Nieuwmarkt. Die waren door die van de Dapperbuurt geïnspireerd en zorgden ervoor dat hun buurt een woonbuurt bleef en geen zakencentrum werd. En tot slot de krakersbeweging. Die streed aanvankelijk tegen de individuele woningnood. En groeide uit tot een brede tegenbeweging die zich óók verzette tegen apartheid en milieuvervuiling. De krakersbeweging doofde begin jaren tachtig uit door een interne strijd tussen voor- en tegenstanders van het gebruik van geweld.

Tijdens deze oorlog waren de gemeente en bewoners aan elkaar gewaagd. Bewoners hebben de gemeente meermalen gecorrigeerd. Dat gebeurde bepaald niet altijd zachtzinnig. De krakersrellen waren soms ware veldslagen met de politie, waarbij de schade tot in de miljoenen kon oplopen. De dominante partijen waren de gemeente en de, in verschillende configuraties opererende, bewoners. De marktpartijen kwamen in het stuk nog niet voor.


Exponenten van de compacte stad

Michael van der Vlis en Jan Schaefer. Deze twee mannen bepaalden tussen 1978 en 1986, de volgende episode bij Van Engelen, wat er in de stad gebeurde. Beiden wethouder, beiden prominent lid van de oppermachtige Partij van de Arbeid, Van der Vlis de strateeg en Schaefer de Macher. Niks meer slopen en dan nieuwbouw. In plaats daarvan behoud en herstel van en bouwen voor de buurt. Daarmee introduceerden zij een nieuw ruimtelijk concept, dat van de compacte stad. Dat had tot doel om een einde te maken aan de overloop van Amsterdammers naar steden zoals Purmerend en Almere. Steeds meer bezit kwam in handen van de corporaties, Van der Vlis en Schaefer hadden de marktpartijen niet nodig.

Amsterdam lag er bij het vertrek van Schaefer in 1986 beter bij dan bij zijn aantreden in 1978, stelt Van Engelen. In totaal zijn er in zijn bestuurlijke periode bijna 40.000 woningen gebouwd. Ongekende aantallen, kom daar vandaag de dag nog eens om. Niet alleen die aantallen markeerden het einde van een periode. Er gebeurde nog iets anders. Na 1985 ging Amsterdam weer groeien na een historische daling van het inwonertal. Van 872.000 in 1959 naar 675.000 in 1985. Met name de grote aantallen migranten en Marokkaanse gezinnen in het bijzonder, keerden deze trend.


De gemeente helpt de yuppen een handje

Van Engelen vervolgt zijn betoog verrassend met de opkomst van een café-imperium, dat van de Carels-en in de Pijp. Symbool voor de opwaartse beweging die Amsterdam halverwege de jaren tachtig doormaakte. Deze werd niet alleen in gang gezet door een groeiend aantal jongeren die wel van een nachtje doorzakken hielden. Andere factoren waren het ontstaan van een nieuwe economie aan de Zuidas en een afname van het aantal verslaafden en van de kleine criminaliteit. En last but not least, het ontstaan van nieuwe relaties die het gemeentebestuur met het bedrijfsleven aanging.

Twee gebieden springen hierbij in het oog. Allereerst de Pijp. Een gebied dat zich spiegelde aan de Jordaan. En in hoog tempo ver-yupte. De Pijp werd een buurt voor inwoners die bereid en in staat waren om veel geld te betalen voor hun woongenot. De gemeente stond erbij, likte haar vingers erbij af en ondersteunde dit proces, daarbij geholpen door de landelijk ingezette liberalisatie van het huurbeleid, maar al te graag.

Daarnaast trok de Zuidelijke IJ-oever de aandacht. Deze legde het af tegen de Zuidas. Waarom? Omdat de bankiers van de ABN uiteindelijk toch geen zin hadden om zich te vestigen op de door de gemeente bedachte locatie langs het water. Een ultiem symbool van de definitieve doorbraak van de marktpartijen als dominante machtsfactor in het ruimtelijk beleid van Amsterdam. Na het vertrek van Schaefer en Van der Vlist hebben die daar een kleine vijftien jaar voor nodig gehad. Maar vanaf dat moment was de marktsector niet meer van het toneel te verdrijven.




foto auteur, flap binnenzijde aan achterkant boek


Mengen, gezinnen die blijven en een diffuus publiek belang

In het jaar 1998 breekt een volgende episode aan. Die wordt ingeluid door wethouder Genet. Zijn beleid had drie speerpunten. Allereerst de menging van buurten. Lees: méér koopkrachtige inwoners. Toen nog met de beste bedoelingen om de kwaliteit en leefbaarheid van de stad te vergroten. Later bleek dit speerpunt de aanjager voor het verdrijven van de middenklasse uit de stad. Zijn tweede en derde speerpunt betroffen 'meer koopwoningen', respectievelijk 'meer ruimte voor de markt'.

Diezelfde marktpartijen sprongen meteen in dat gat en hadden ondertussen hun oog laten vallen op het Oostelijk Havengebied. Aanvankelijk een groot desolaat gebied na het wegvallen van de scheepvaart in dit deel van de stad. Maar de markt wist wel raad met het tweede speerpunt van Genet. En dus sleet zij de koopwoningen hier massaal aan hoogopgeleide gezinnen. Een nieuw kantelpunt in de geschiedenis van de stad diende zich aan, gezinnen die bleven. De woningen kwamen in dit gebied bijna volledig in handen van particulieren.

Er gebeurde nog iets opmerkelijks. Neutraal geformuleerd zou je kunnen zeggen dat Amsterdam haar eigen rol opnieuw definieerde. De gemeente ging zelf ontwikkelen. Dat betekende zelf plannen maken, dus zelf grond uitgeven voor bedrijven en tijdelijke contracten aanbieden. Maar ook zelf investeren met gebruikmaking van de inkomsten uit de erfpacht. Nou, dat heeft de gemeente Amsterdam geweten. Op de Zuidas lieten de marktpartijen haar alle hoeken van de kamer zien. De markt bepaalde wat er gebeurde. De positie van de gemeente Amsterdam was niet sterk, mede omdat zij een diffuus publiek belang behartigde. Enerzijds vroeg zij als een echte ontwikkelaar torenhoge grondprijzen. Anderzijds wilde zij ook dolgraag de diversiteit aan de Zuidas vergroten. Welnu, daar had de markt helemaal geen trek in en dus kwam die diversiteit slechts schoorvoetend van de grond.


Buurt verbeterd, verschillen gebleven, arme mensen verdwenen 

Ondertussen voltrok zich in twee andere delen van de stad al langer een parallelle episode. De Bijlmermeer en de Westelijke Tuinsteden kenden veel sociale problemen zoals werkloosheid, schooluitval, armoede en schulden. De samenstelling van de bevolking veranderde hier snel en fors. De tuinsteden moesten gezinnen van voormalige gastarbeiders huisvesten, terwijl de Bijlmermeer, tja de Bijlmermeer.... maar niet populair wilde worden onder de Amsterdammers. Behalve dan bij de Surinaamse migranten. Dat leidde tot een situatie eind jaren negentig waarin meer dan 80% van de bewoners een migratie-achtergrond had. In het begin van die jaren had de gemeente dan ook al het ingrijpende besluit genomen om meer dan de helft van de woningen in de Bijlmer te slopen. Méér dan de helft, sic!

En ook hier was 'menging' het centrale doel. De komst van meer welvarende bewoners zou de concentratie van achterstanden verminderen. De Westelijke Tuinsteden volgden dezelfde route. Het resultaat volgens Van Engelen? Beide gebieden zijn aanzienlijk verbeterd. Niet in de laatste plaats door economisch welvarende nieuwkomers, vaak bestaande uit hoogopgeleide kinderen van Turkse en Marokkaanse migranten. Maar de auteur plaatst wel kanttekeningen bij dit succes. De minder vermogende inwoners zijn door deze transformatie de stad uitgedrukt, het aandeel sociale huurwoningen is immers aanzienlijk gedaald. En voor de bewoners die konden blijven geldt dat de verschillen en de achterstanden niet zijn verdwenen.  Zowel in de buurten zelf als ook in relatie tot het gebied binnen de stadsring.  

Van Engelen permitteert zich in dit kader een uitstapje naar het, ook landelijk gevoerde, debat of stedelijke vernieuwing wel zin heeft. Dat is erg mager en bestaat eigenlijk alleen uit een verwijzing naar een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Daar is veel meer over te zeggen. Dat uitstapje had hij dan ook beter niet kunnen maken. Of hij had er een heel hoofdstuk met internationale literatuur aan moeten wijden. Eigenlijk mijn enige kritiek op het boek.


Remmen gaan los

En dan, zo'n beetje vanaf 2010, dan breekt de laatste episode aan. Alle remmen gaan los. Amsterdam wordt een stad van en voor witte, jonge en hoogopgeleide mensen. De creatieve klasse wordt door de gemeente doodgeknuffeld. De levendigheid van de binnenstad, vaak aangeduid als gentrificatie, rolt zich uit over de andere delen van de stad. Zelfs over Noord, een deel van de stad waar van oudsher een sterk gevoel van achterstelling en minderwaardigheid heerst.

In Noord herleven de tijden van de Dapperbuurt. Bewoners tekenen massaal protest aan. Nu niet tegen de dreigende sloop, maar tegen de verdichting en de sociale ongelijkheid. Maar er is één verschil met de jaren van de stadsvernieuwing. Toen had de gemeente het voor het zeggen, nu staat zij erbij en kijkt ernaar. Ondertussen denderen de marktpartijen vrolijk door. En bestaat de bevolkingsgroei voor 100% uit buitenlandse migratie, wordt Amsterdam overspoeld door toeristen, verblijven nieuwkomers steeds korter in de stad en is Amsterdam dus feitelijk al een doorgangshuis geworden.


Afdronk

Van Engelen heeft met dit boek niet alleen een meesterwerk afgeleverd maar ook de noodklok geluid. Amsterdam hangt in de touwen, heeft zich overgeleverd aan de commerciële krachten. Van oudsher beschikt de stad over veerkracht. Niet voor niets kroop zij halverwege de jaren tachtig sneller dan andere steden die met vergelijkbare problemen kampten, uit het dal. De vraag is of zij die kracht ook nu weer weet te genereren.

Van Engelen reikt daarvoor geen handelingsperspectief aan, maar heeft de sense of urgency gecreëerd. Fijntjes doet hij nog iets anders. Hij waarschuwt voor een bestuurlijk al te eigenzinnig Amsterdam. Een Amsterdam dat zich onvoldoende bewust is van haar afhankelijkheid van derden. En juist daarin schuilt de achilleshiel. Want afhankelijkheid van derden is niet iets wat van nature bij een metropool hoort. Terwijl juist dat besef juist nu hard nodig is.

Om de huidige problemen te pareren zal Amsterdam allereerst een publiek debat moeten voeren. Welke stad willen wij worden? En vervolgens zal zij haar partners uitgekiend moeten selecteren.

Paul Strijp, 29 december 2024