BOEK
R. Bregman. Gratis geld voor iedereen. En nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen. De Correspondent. Amsterdam, 2014.
Rutger Bregman doet zijn best. Zijn uiterste best om ons van zijn gelijk te overtuigen. Kijk nou toch eens, zegt hij, hoezeer eeuwen wetenschappelijk onderzoek en sociale experimenten maar in één richting wijzen. De richting van een verkorting van de werkweek en het basisinkomen. Waarom voeren we die dan niet in? Proef het onbegrip en de ergernis van de auteur. Maar Bregman geeft niet op en spoort ons aan om vooral te blijven geloven in onze idealen. Om te blijven dromen. Helaas analyseert hij slechts mondjesmaat welke factoren de verwezenlijking van zijn dromen in de weg staan. Daardoor kom je als lezer niet te weten waarom zijn idealen in de verste verte niet op een politieke agenda belanden.
Aan het einde van zijn boek somt Bregman zijn idealen nog eens voor ons op. Een werkweek van 15 uur, een onvoorwaardelijk basisinkomen, het uitroeien van armoede, een ander belastingstelsel, nieuwe maatstaven van vooruitgang en een wereld zonder grenzen. Dat alles met het doel om meer gelijkheid te creëren en de kwaliteit van leven te vergroten. Stuk voor stuk lijken dit wel erg makkelijke oplossingen. In het begin betrapte ik mezelf op de reactie: "Ja, dat is makkelijk, dat willen we allemaal wel". Maar het moet gezegd, Bregman voert voor elk van die idealen een indrukwekkende empirische bewijsvoering aan. Met prachtige historische voorbeelden. Zoals het experiment van Mincome, het grootste experiment met een basisinkomen dat de wereld ooit heeft gehad.
Met andere woorden: de auteur is beslist niet van de werkelijkheid losgezongen. Integendeel. Regelmatig vraag je je als lezer af: hoe kan dat? Ogenschijnlijk naïeve voorstellen blijken bij nadere bestudering helemaal niet naïef. In dat verrassend tegendraadse perspectief schuilt dan ook de waarde van dit boek. Bregman grossiert in paradoxen. En die zijn zonder uitzondering boeiend. Gratis geld voor iedereen leidt er niet toe dat mensen minder gaan werken. Landen die veel en hard werken hebben juist meer sociale problemen. En open grenzen tussen landen bevorderen juist de terugkeer van immigranten.
Geen meerderheden voor zijn dromen
En toch. Hoe overtuigender en geloofwaardiger de bewijsvoering van Bregman is, des te klemmender dient zich de vraag aan: en waarom zijn die voorstellen dan al niet lang ingevoerd en gerealiseerd? Anders gesteld: hoe komt het dat zijn voorstellen niet in de verste verte op enige politieke agenda belanden? Welke factoren belemmeren het ontstaan van meerderheden rondom deze issues? Bij die vragen staat Bregman slechts mondjesmaat stil.
Zo zucht hij een enkele keer bij een historische vergissing. Bijvoorbeeld bij de pogingen van president Nixon om het basisinkomen in te voeren. Die strandden op grond van verkeerde argumenten. "Het had zo anders kunnen lopen", aldus Bregman met spijt in zijn stem. Regelmatig wijst hij op onderliggende maatschappelijke opvattingen die neerkomen op het adagium je moet werken voor je geld. Met die opvattingen wil de auteur korte metten maken. Dat doet hij met argumenten. Daarmee heeft Bregman gelijk, maar krijgt hij het nog niet.
Waar is het bredere kader?
Om een begin van een gelijk te krijgen had Bregman zich rekenschap kunnen geven van een breder historisch perspectief. Hij had bijvoorbeeld kunnen wijzen op de protestants-christelijke ethiek die ten grondslag ligt aan de opvattingen dat je moet werken voor je geld. Die ethiek is diep in onze westerse samenleving verankerd en bood volgens de klassieke socioloog Max Weber een uitstekende voedingsbodem aan het kapitalisme. Een dergelijke bodem laat zich niet door argumenten wegvagen. Zo was het ook interessant geweest als Bregman had gereflecteerd op de vraag waarom de verkorting van de arbeidstijd in de jaren tachtig tot stilstand kwam. Na het akkoord van Wassenaar in 1982 hebben kabinet, werkgevers en werknemers kennelijk geen belang hierbij gehad. Waarom niet? Die vraag klemt temeer omdat die drie partijen vandaag de dag in hoog tempo allerhande akkoorden met elkaar afsluiten.
Het enige theoretische kader dat Bregman biedt met het oog op de mogelijkheid om veranderingen door te voeren, is de theorie van Festinger (cognitieve dissonantie) en die van Friedman (de potentie van crises). Dat is toch mager. Met name de bestuurskundige theorieën over agendavorming (van Bachrach en Baratz of van Kingdon) hadden hem bruikbare handvatten kunnen bieden.
Uit de bocht
Slechts éénmaal vliegt de auteur echt uit de bocht. Dat is op pagina 41 waar hij minder werken aandraagt als oplossing voor werkelijk alle problemen die er op deze aarde zijn: stress, klimaatverandering, ongelukken, werkloosheid, de emancipatie van vrouwen, vergrijzing en ongelijkheid. Dat is een nogal universele aanspraak. Die maakt hij nergens waar.
Het zij hem vergeven. Bregman heeft een waardevol boek achtergelaten dat het verdient om zijn weg naar een politieke agenda te vinden.
Paul Strijp, 8 november 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten