Translate

woensdag 28 december 2022

‘Het liberalisme en zijn schaduwzijden’ van Francis Fukuyama is oppervlakkig in zijn oplossingen


BOEK

Francis Fukuyama  Het liberalisme en zijn schaduwzijden. Verdediging van een klassiek ideaal. Vertaald door Frans Reusink. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam/Antwerpen. Tweede druk, augustus 2022.


Zijn kritiek op het liberalisme is niet mals. Géén inhoud, een geestelijk vacuüm, géén gemeenschappelijk moreel perspectief. Diskwalificaties die er allemaal niet om liegen. Toch werpt Fukuyama zich op als de verdediger van datzelfde liberalisme. Waarom? Omdat er naar zijn mening geen beter alternatief is. Zijn boek leest dan ook als een defensief, bij-gebrek-aan-beter essay. Dat is meeslepend geschreven en uitvoerig onderbouwd. Het lastige is dat Fukuyama zijn verdediging niet systematisch opbouwt. Dat maakt haar moeilijk te beoordelen. Daar komt bij dat veel van zijn oplossingen 'dun' of helemaal niet zijn uitgewerkt. Het boek laat dan ook een oppervlakkige indruk achter.


 


Foto Fukuyama aan binnenzijde van flap aan achterkant boek



Van tolerantie naar tolerantie, economische groei, waardigheid en autonomie 

Fukuyama begint zijn verhaal keurig met een conceptueel en historisch perspectief. Wat is het liberalisme precies en hoe heeft zich dat ontwikkeld? De oorsprong ligt bij het klassieke liberalisme. Dat ontstond in de tweede helft van de zeventiende eeuw en stelde gelijke rechten, wetgeving en vrijheden centraal. Haar meest fundamentele principe was tolerantie. Het klassieke liberalisme heeft volgens Fukuyama tot doel om de diversiteit in de samenleving vreedzaam te organiseren. Vrij vertaald: om te voorkomen dat al die verschillende mensen elkaar de hersens in slaan.

Met haar dóórontwikkeling werd dat oorspronkelijke liberalisme steeds minder klassiek. Het latere liberalisme verwijst volgens de auteur naar wetgeving: het geheel van regels dat tot doel heeft om de uitvoerende macht in de tang te houden. Voor Fukuyama vormt het liberalisme met de democratie en de moderne staat een heilige drie-eenheid. Deze kan ervoor zorgen dat mensen niet alleen vreedzaam samenleven, maar dat ook hun waardigheid en autonomie beschermd en de economische groei gestimuleerd worden.

In zijn bespreking van de latere verschijningsvormen van het liberalisme heeft Fukuyama het ook over haar tekortkomingen. En daar begint het te wringen. Immers, tekortkomingen manifesteren zich altijd in een politieke of maatschappelijke context. Anders geformuleerd: wat is het vraagstuk of probleem waaraan het liberalisme in deze context had moeten bijdragen? Met het antwoord op deze vraag komt de auteur rijkelijk laat, op meer dan driekwart van het boek, op de proppen. Dan blijkt dat hij vooral de interne verdeeldheid van de samenleving en de starheid van de instituties als problematisch ervaart. Zijn diagnose van het liberalisme gaat dus aan zijn maatschappelijke en politieke probleemanalyse vooraf. Dat is wat ongemakkelijk.

Fukuyama richt zijn pijlen vervolgens op twee extreme vormen van liberalisme die aan het einde van de twintigste eeuw aan het firmament verschenen: het neoliberalisme en de identiteitspolitiek.


Sociale ongelijkheid door neoliberale dwalingen

Het neoliberalisme gelooft sterk in de vrije markt. Deze zou de economische groei stimuleren en zorgen voor een efficiënte verdeling van middelen. Echter, volgens Fukuyama heeft het neoliberalisme haar uitgangspunten tot het uiterste doorgevoerd. Daarmee is zij irrationeel geworden. Bovendien is een aantal van haar uitgangspunten volgens hem onjuist. Zoals de aanname dat mensen primair handelen als individuen. Niet waar, stelt de auteur. Mensen maken voortdurend een afweging tussen een materieel eigenbelang en immateriële waarden.

Het resultaat van al die neoliberale dwalingen? Een ongekende sociale ongelijkheid rond het jaar 2010.


Grenzen aan de autonomie van de identiteitspolitiek

Vee liberale samenlevingen zijn gebaseerd op het gedachtegoed van de Amerikaanse filosoof Rawls (1921 - 2002). Met zijn theorie over de rechtvaardigheid toonde deze zich mild jegens de medemens. We mogen niet te hard oordelen over diens levenskeuzes en karakter. Deze zijn namelijk afhankelijk van te veel toevalligheden. Zoals bijvoorbeeld een verstikkende sociale controle. Dat mag allemaal waar zijn, riposteert Fukuyama. Maar daarmee heeft Rawls de autonomie en de vrije keuze van de mens te absoluut gemaakt. Autonomie komt groepen toe, niet individuen. Rawls overschat volgens hem de menselijke rationaliteit.

Daarmee maakt de op Rawls gebaseerde identiteitspolitiek de verwezenlijking van het liberalisme voor Fukuyama onmogelijk. Ook de overige kritiek die deze politiek op het liberalisme heeft, variërend van haar morele alomvattendheid tot haar verbondenheid met roofzuchtige vormen van het kapitalisme, zijn voor Fukuyama te kort door de bocht. Allemaal associatieve kritiek, maar zeker géén kritiek die aantoont dat de liberale leer niet deugt.


Het liberalisme bij gebrek aan beter

Na het neoliberalisme en de identiteitspolitiek gefileerd te hebben, haalt Fukuyama opgelucht adem. Beide zijn met hun kritiek immers gericht op de interpretatie van het liberalisme, niet op haar ideeën zelf. Daarmee treft die kritiek volgens hem geen doel. Een beter alternatief voor het liberalisme is er voor hem eenvoudigweg nietWel dicht hij datzelfde liberalisme een zekere leegte toe: géén inhoud, een geestelijk vacuüm, géén gemeenschappelijk moreel perspectief. Deze kan alleen maar gedicht worden door het liberalisme aan de democratie te koppelen. En juist dat heeft het liberalisme volgens Fukuyama in het verleden gedaan. Daardoor was zij in staat om zichzelf te corrigeren en zich te bevrijden van de door de markteconomie veroorzaakte ongelijkheid.
 



Voorzijde flap om boek


Alle ballen op het liberalisme, maar hoe?

Fukuyama vervolgt zijn verdedigingstocht door een keur aan onderwerpen de revue te laten passeren. Van kennisverwerving tot technologie, privacy en de vrijheid van meningsuiting. Wat betoogt hij daarbij?

Het moderne liberalisme heeft zich altijd verbonden gevoeld met de natuurwetenschappen. Deze had zij nodig in haar verdediging tegen de religie. De wetenschap immers is bij machte om herhaalbare resultaten te genereren, de godsdienst niet. Maar diezelfde wetenschap had weinig oog voor de verborgen machtsstructuren die inherent zijn aan haar taal en woorden. Voor die kritiek toont de auteur zich gevoelig. Nou ja, gevoelig? Eigenlijk is die kritiek niet specifiek op het liberalisme gericht, betoogt hij. Maar veeleer op de gehele wetenschappelijke traditie van de Verlichting.

De moderne technologische ontwikkelingen zetten alles op zijn kop. Zoals bestaande hiërarchieën en de privacy. Ook komen er plots kunstmatige machtsconcentraties die de verspreiding van het vrije woord belemmeren. De oplossing van Fukuyama is ook hier weer het herstel van het normatieve raamwerk van het liberalisme. Maar hoe binnen dat kader een persoonlijke zone rondom elk individu de uitholling van privacy moet tegengaan? En hoe dat raamwerk de machtsconcentraties moet bestrijden? In de uitwerking van zijn voorstellen blijft Fukuyama stil.


Dunne oplossingen

Te hooi en te gras strooit de auteur met voorstellen en oplossingen. Het reguleren van diversiteit, het voorkomen van geweld, het koesteren van patriottisme en culturele traditie, het koppelen van liberalisme aan democratie, een persoonlijke zone rondom elk individu in de strijd tegen de uitholling van de privacy. Oplossingen die hij -met uitzondering van de koppeling aan democratie- niet of mager uitwerkt. Dat tekort doet zich met name aan het einde van zijn boek gelden.

Daar voert hij plots het begrip 'matiging' ten tonele. Dat zou de sleutel zijn voor de heropleving en zelfs het voortbestaan van het liberalisme. De lezer blijft zitten met de vraag: matiging? Wat nou, matiging? Matiging als Aristotelische deugd en als tegenhanger van de doorgeslagen autonomie? Dat had dan toch een substantiële uitwerking verdiend.

Dit boek is lezenswaardig, maar laat toch ook een oppervlakkige indruk achter.


Paul Strijp, 28 december 2022


woensdag 26 oktober 2022

Joep Dohmen en Paul van der Steen serveren in de Vriendenreünie zowel een indrukwekkende netwerkanalyse als suggestieve verdachtmakingen

 
BOEK

Joep Dohmen & Paul van der Steen  De Vriendenreünie. Limburgse praktijken. Alfabet Uitgevers, 2022.


Dat kan toch allemaal niet waar zijn, de affaires gáán maar door. Dat is het beklemmende beeld dat Dohmen en Van der Steen achterlaten. Hun boek leest als een bonte aaneenschakeling van  integriteitsaffaires in de provincie Limburg. Hierbij zijn uitsluitend bestuurders van CDA-huize betrokken. Met als belangrijkste uitzondering de VVD'er Jos van Rey. De auteurs presenteren een indrukwekkende netwerkanalyse van de vaak onzichtbare en informele machtslijnen. Vakkundig plaatsen zij deze in een bredere context. Daarin dragen zij verklarende factoren aan voor de grotere gevoeligheid die Limburg volgens hen heeft voor corruptie en schendingen van integriteit. Volkomen onnodig zetten zij daarbij een aantal mensen zonder bewijsvoering in het verdachtenbankje. Ook ontbreekt het de auteurs aan zelfreflectie. Het zou hen gesierd hebben als zij enige beschouwingen hadden gewijd aan de verwijten jegens de journalistiek.




voorzijde boek


Eigenaardigheden die Limburg tot Limburg maken

Geen twee provincies zijn hetzelfde. Een cliché, maar wel een cliché dat nodig is om de reeks integriteitsaffaires te begrijpen die Dohmen en Van der Steen ten tonele voeren. Ook de provincie Limburg heeft namelijk -wat de auteurs noemen- eigenaardigheden. En die zorgen volgens hen voor een grotere gevoeligheid voor corruptie en schendingen van integriteit. Welke eigenaardigheden zijn dat?

Allereerst de geschiedenis. Limburg heeft van oudsher een moeizame verhouding tot het Koninkrijk der Nederlanden. De provincie behoorde lange tijd bij België en eenmaal gevoegd bij dat Koninkrijk, maakte zij ook nog deel uit van de Duitse Bond. Staatkundige schizofrenie noemen Dohmen en Van der Steen dat. De band met Den Haag en de Oranjes werd er niet warmer op. Ook de sluiting van de mijnen in de jaren zeventig van de vorige eeuw droeg bij aan de groei van corruptie. Waarom? Omdat de provincie geen ervaring had met het stimuleren van de regionale economie. Juist voor dat doel had het kabinet vele miljoenen ter beschikking gesteld. Dat gebrek aan ervaring leidde tot een te innige band tussen politiek en bedrijfsleven, met name de bouwers en aannemers.

De tweede eigenaardigheid betreft de geografische ligging van de provincie. Een wormvormig aanhangsel. Wat is daar mis mee? Verschillende bestuurders die in het boek aan het woord komen, roepen het beeld op van een vissenkom. Een kleine ruimte die weinig mogelijkheden biedt voor nieuwe contacten. Je komt elkaar altijd weer tegen. Het gevolg? Selecte en gesloten netwerken, politiek botulisme volgens de auteurs.

Daar komt een specifieke machtsstructuur bij. Deze wordt gevormd door de decennialange hegemonie van het CDA en de - zeker vergeleken met andere provincies- relatief sterke positie van Limburg. Zelfs na het landelijke electorale verval van het CDA in 1994 bleef de partij het maatschappelijk middenveld domineren. Landbouw, waterschappen, onderwijs, het verenigingsleven: ook in de eenentwintigste eeuw deelden de christendemocraten er nog steeds de lakens uit. De provincie Limburg beschikte over veel geld en had weinig tegenkracht te dulden van grote steden.   

De laatste eigenaardigheid, het karakter van de Limburgers. Conflictmijdend en behept met een zeker minderwaardigheidscomplex ten opzichte van 'de Hollanders'. Volgens de auteurs heeft Limburg daardoor een zeer sterke neiging om gezien te willen worden. Nationaal en internationaal. Daar mag de beurs voor getrokken worden. En daar mogen de zakelijke en politieke netwerkrelaties ruim baan voor krijgen.




achterzijde boek


Politiek treurspel

Op deze voedingsbodem ontvouwde zich de afgelopen 25 jaar een waar politiek en bestuurlijk treurspel. Het hield maar niet op, de affaires regen zich aaneen als de kralen van een ketting. Gouverneur Bovens, de gedeputeerden Vrehen en Koopmans, de burgemeesters Akkermans, Leers en Hoes en niet te vergeten raadslid en wethouder Van Rey. Allen raakten verwikkeld in meer of minder ernstige integriteitsaffaires. En dan is het lijstje nog lang niet compleet.

Sommigen begrepen er zelf niets van. Zoals Van der Linden, voormalig staatssecretaris en prominent CDA-lid met talloze nevenfuncties. Zijn door de auteurs geconstateerde dubbelrollen pareert hij met de verzuchting: maar ik heb toch ook veel goeds voor de provincie gedaan? Een weerwoord dat niet bepaald getuigt van het besef dat ook externe beeldvorming een belangrijk aspect van integriteit vormt.

Dit treurspel was voor het kabinet en meer in het bijzonder de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, meermalen aanleiding om in te grijpen in de autonomie van de provincie. Het hardst was de aanstelling van Remkes in 2021 als interim-gouverneur na het opstappen van Bovens. In zijn eentje vormde hij meer dan een half jaar het provinciaal bestuur. Een unicum in bestuurlijk Nederland.


Slotsom van de auteurs

De auteurs winden er aan het einde geen doekjes om: de bestuurscultuur van Limburg heeft wel degelijk een specifiek karakter. Waar dat specifieke in zit? Niemand verbaast zich over de eigenaardigheden. Daarmee loopt deze provincie volgens de auteurs grotere risico's dan andere. De negatieve spiraal die Dohmen vijfentwintig jaar eerder waarnam in zijn boek 'De Vriendenrepubliek' is niet doorbroken.

Met deze conclusie staan de auteurs lijnrecht tegenover anderen die een oordeel uitspraken over de vraag met een Shakespeare-achtige allure: specifiek of niet specifiek? Een vraag die als een open zenuw aan de oppervlakte lag in Limburg. Het provinciaal bestuur onder leiding van Bovens, de commissie onder aanvoering van Rekenkamer-president Visser, waarnemend gouverneur Remkes en vele anderen konden die specifieke Limburgse bestuursstijl niet ontdekken.

Dohmen en Van der Steen weten zich alleen gesteund door drie burgemeesters die niet uit Limburg afkomstig waren. Dijkstra, Link en Depla werden nog net niet met pek en veren uit hun gemeenten verdreven. Maar alle drie ervoeren tegenwerking. 'Limburg voelt zich niet zozeer een provincie in het Huis van Thorbecke, maar veel meer een deelstaat, zoals Beieren binnen Duitsland', verklaarde Depla als voormalig burgemeester van Heerlen. Veel scherper kan dat specifieke karakter toch niet verwoord worden.     
 

Onnodige verdachtmakingen

De imponerende en overtuigende netwerkanalyse van de schrijvers laat onverlet dat zij een enkele keer een kwalijke faux pas begaan. Dan schieten zij uit de heup. En plaatsen mensen zonder deugdelijke bewijsvoering in het verdachtenbankje.

Zoals Piet Joosten, directeur van een ruimtelijk adviesbureau. Zijn bedrijf onderhield nauwe contacten met het CDA en de beste man nam deel aan een aantal studiereizen waarvan het publieke belang vraagtekens oproept. Maar zijn bureau dient een privaat belang. Wat heeft Joosten in hemelsnaam misdaan? Dohmen en Van der Steen noemen geen enkele concrete misstap. Ondertussen prijkt zijn naam wel in de 'wie is wie'-lijst aan het einde van het boek. Daarmee blijft een geur van verdachtmaking hangen. Dat is een suggestieve verdachtmaking.

Hetzelfde geldt voor Paul Frissen, hoogleraar en eigenaar van een consultancybedrijf. Frissen onderzocht Frissen typeren de auteurs de opdracht waarmee hij als lid van een commissie de handel en wandel van ex-gouverneur Léon Frissen onder de loep moest nemen. In zijn weerwoord verklaart Paul Frissen slechts 'een professionele relatie' tot zijn naamgenoot te hebben. Deze kwalificatie weerleggen de auteurs niet, toch handhaven zij de bovenstaande typering die een zeker nepotisme suggereert.


Géén journalistieke zelfreflectie

In het publieke debat over de Limburgse integriteitsschendingen kreeg het journaille er ook geregeld van langs. De media en NRC Handelsblad in het bijzonder zouden de zaak te veel hebben opgeblazen, journalisten zouden soms fake news creëren. Deze laatste beschuldiging was afkomstig van Remkes, toch niet de eerste de beste.

De reactie van Dohmen en Van der Steen op deze aantijgingen maakt een defensieve indruk. Nergens steken zij als vertegenwoordigers van de media de hand in eigen boezem. Of tonen zij enige zelfreflectie door bijvoorbeeld te erkennen dat de rol van de media wellicht ook aan onderzoek onderworpen zou kunnen worden. De auteurs laten daarmee de kans lopen om het debat naar een hoger niveau te tillen. En dit van haar gepolariseerde welles-nietes karakter te ontdoen.

Paul Strijp, 26 oktober 2022

maandag 4 juli 2022

Frontale aanval van Frank Bokern in Crapuul op hardvochtige, kapitalistische drie-eenheid van gemeente Maastricht, kerk en ondernemers


BOEK

Frank Bokern  Crapuul. Kroniek van een krottenwijk. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam. Tweede druk, mei 2022.


Frank Bokern spaart niemand. In zijn reconstructie van de sociaal-economische ontwikkeling van het Maastrichtse Stokstraatkwartier tijdens een groot deel van de negentiende en twintigste eeuw, houdt hij zowel de gemeente als de kerk en ondernemers verantwoordelijk voor de onbeschrijflijke ellende van de bewoners van dit buurtje. Gemeente, kerk en ondernemers hielden elkaar meer dan honderd jaar de hand boven het hoofd. En onderdrukten daarmee elke vorm van emancipatie van de arbeidersklasse. Bokern toont zich een begenadigd verteller die zeer gedocumenteerd voor de dag komt. Hij kiest nadrukkelijk de zijde van de bewoners van het Stokstraatkwartier. In deze positionering laat hij zijn emoties een enkele keer iets te veel de vrije loop.




Foto auteur aan binnenzijde van achterflap boek


Honderdtwintig jaar stilstand

Bokern begint zijn kroniek van het Stokstraatkwartier in 1840. Een buurtje van tien straten met kleine woningen voor soms wel achttien kinderen. Hij eindigt diezelfde kroniek honderdtwintig jaar later. De sfeer is nog steeds even beklemmend. 'Als je met achttien mensen in één ruimte woont, en er is geen fatsoenlijke wc, en je hebt geen geld om er wat aan te doen, dan gaat het altijd stinken, zelfs als je in het duurste huis zou zitten.' (p.258)De lezer stelt zich dan ook regelmatig de vraag: zat er dan geen enkele dynamiek in de ontwikkeling van dit buurtje? Neen dus. De tijd heeft er al die decennia stil gestaan, dat is het dominante beeld.


Hoe heeft dit kunnen voortduren?

De kardinale vraag is dan natuurlijk: hoe heeft deze status quo zich kunnen vestigen? Welke factoren zorgden ervoor dat deze  Verelendung zich kon bestendigen? Drie rode draden in het boek leveren een zekere verklaringsgrond of ten minste een beter begrip.

Allereerst het karakter van de stad. Maastricht was de eerste echte fabrieksstad van Nederland. Een groot deel van de bevolking was werkzaam in de industrie. Daarmee ontstond volgens de auteur een monocultuur, de inkomsten kwamen alléén de bovenlaag toe. Met andere woorden: de kloof en sociale tegenstellingen zaten in dat stedelijke karakter ingebakken.

De tweede rode draad is een zeer dominant conglomeraat van drie partijen: ondernemers, geestelijken en het gemeentebestuur. Dat hield de sociale kloof zorgvuldig in stand. Tot de ondernemers behoorde allereerst het geslacht-Regout. Petrus Regout startte zijn fabriek in 1835 en had maar één belang: het opbouwen van een zo groot mogelijke arbeidsreserve. Door de lonen laag te houden waren arbeiders gedwongen om ook vrouw en kinderen te laten werken. Die haalde Regout uit België, om precies te zijn uit Wallonië en de Kempen. Latere generaties Regout zetten dit beleid voort. Tot de ondernemers behoorden ook de huisjesmelkers die de patriciërswoningen in het Stokstraatkwartier verhuurden. Dan de tweede partij in het conglomeraat, de kerk. Deze koos de zijde van het grootkapitaal, van de ondernemers dus.
'Het is de tragiek van de sociaalvoelende geestelijke: hij is in dienst van een kerk die de band met het kapitaal belangrijker vindt dan het in praktijk brengen van het christelijk gedachtegoed.' (p.87)

De geestelijken in dit citaat waren eenlingen. Kapelaans en priesters zoals Wijnen, Poels, Castorius en Rouwet. Zij lieten van zich horen, namen het voor de bevolking op maar bleven uiteindelijk altijd alléén achter. Vooral het opbouwwerk-avant-la-lettre van Castorius is indrukwekkend. Tot slot de derde partij, de gemeente. Die bestond eigenlijk niet. Gemeente en ondernemers vielen namelijk samen, zij waren één. Het gemeentebestuur werd lange tijd gevormd door machtige ondernemers, vooral burgemeester Pijls. Bokern verwijt de gemeente passiviteit, een decennialang laissez-faire beleid daar waar zij volgens hem juist daadkrachtig had moeten ingrijpen. 

Maar brak er dan nooit een opstand  uit? Jawel, één keer, in 1929 bij de Zinkwit-staking. Een zeer gewelddadig oproer waarbij ook doden te betreuren waren. Daarmee zijn we bij de derde factor beland die de status quo van Verelendung verklaart: ondanks deze staking is Maastricht géén stad van de revolutie. Wel een stad van de schone schijn. Dat ligt in de volksaard besloten. De lagere sociale klassen willen er maar al te graag bijhoren, willen door de hogere klassen gezien worden. En spenderen hun weinige centjes dan ook aan mooie kleding, niet aan de opstand tegen de notabelen. Voor het overige verzoenen zij zich met hun lot van armoede. Als daar ook nog eens de zwakke positie van de socialisten bij wordt gevoegd - mannen zoals Vliegen, Van Vorst en Bessems moeten zich net zo geïsoleerd hebben gevoeld als hun katholieke voorvechters - dan wordt duidelijk hoe de Maastrichtse woonellende jarenlang kon blijven bestaan. Ondanks het feit dat deze regelmatig op de landelijke politieke agenda belandde.




 Voorzijde boek


De auteur kent geen genade

Bokern toont zich geen neutraal toeschouwer die verslag doet. Neen, hij manifesteert zich als de pleitbezorger van de oude bewoners van het Stokstraatkwartier die nooit gehoord zijn. Hij vertolkt de stem van die mensen. En velt en passant een keihard en vernietigend oordeel. Vooral jegens de gemeente, de diverse generaties Regout en de wetenschapper Litjens. Bokern is boos, heel boos. Zijn boek leest als een sympathiek en buitengewoon doorwrocht geschrift. Eindelijk iemand die het zo veel jaar later alsnog voor een verdrukte klasse opneemt. Toch rijst de vraag of de auteur het handelen van de gemeente, Regout en Litjens niet te veel beoordeelt naar de maatstaven van onze tegenwoordige tijd. Nergens toont hij begrip of empathie voor de afwijkende tijdgeest van de periode die hij beschrijft. Of voor andere maatschappelijke of politieke verhoudingen.

Zijn kritiek op Regout en Litjens is daardoor disproportioneel. Vele pagina's gaat hij tegen beiden tekeer. Litjens deed onderzoek naar de onmaatschappelijkheid in Maastricht. En deed dat volgens Bokern buitengewoon slecht waardoor hij enerzijds de bewoners stigmatiseerde en anderzijds de gemeente munitie leverde voor het  rücksichtlos doorvoeren van haar plannen met het buurtje. Litjens zal misschien best ondeugdelijk werk hebben afgeleverd. Maar zou de beste man zich in die tijd de impact van zijn werk hebben gerealiseerd of deze überhaupt hebben kunnen bevroeden?   

Ook de kritiek van Bokern op de gemeente had beter onderbouwd moeten worden. Wat zich wreekt is het ontbreken van een vergelijkend perspectief. Maastricht voerde steevast de lijstjes aan van steden met grote sociale misère. Maar wat verzuimde de stad precies wat andere gemeenten wel deden? Op welke punten heeft het gemeentebestuur verzaakt, waar had zij niet mogen kiezen voor laissez-faire? Neen inderdaad, de bewoners van het Stokstraatkwartier is nooit iets gevraagd. Maar was er in andere vergelijkbare steden wel al een vorm van inspraak of burgerparticipatie? Of was er landelijk gewoon sprake van wreed kapitalisme waar Maastricht extra onder geleden heeft?


Vluchtige parallellen

In zijn epiloog trekt Bokern tot slot twee parallellen. Enerzijds tussen de zwarte periode van het Stokstraatkwartier en het hedendaagse neoliberalisme. En anderzijds tussen diezelfde periode en de tegenwoordige armoede die volgens hem sterk afgenomen zou zijn. Beide parallellen zijn kort door de bocht en daarmee niet meer dan vluchtige associaties. Zo is het neoliberalisme begin jaren tachtig bewust door overheden ingezet. Thatcher en Reagan, in Nederland gevolgd door Lubbers, predikten de privatisering van overheidsdiensten. Deze werd later gevolgd door een niets en niemand ontziende globalisering die inmiddels de agressieve gedaante van een platformeconomie heeft aangenomen. In hoge mate onvergelijkbaar dus met de jaren 1840 - 1960.


Een interessante ultieme oproep

'Het zou passend zijn als de gemeente de krottenwijkbewoners niet alleen eert met een standbeeld, maar ook excuses aanbiedt.' (p.324). Deze excuses zouden gemaakt moeten worden vanwege de zeer lange periode die de bewoners geleden hebben, vanwege de gedwongen heropvoeding en de daarbij behorende stigmatisering.

Bokern eindigt met een buitengewoon interessante oproep, zeker in het licht van de excuses die een aantal overheden inmiddels schoorvoetend maakt voor het slavernijverleden. De burgemeester van Maastricht doet er goed aan om niet te dralen met het beantwoorden van deze oproep. Als eerste stap kan zij een commissie aan het werk zetten die zich zeer zorgvuldig moet buigen over de vraag hoe dat antwoord precies moet luiden. Want excuses aanbieden voor een verleden, dat luistert heel nauw.

Paul Strijp, 5 juli 2022


#crapuul #maastricht #stokstraatkwartier #frankbokern